Jaar: 2016
PDF

Bewijs borgverbintenis / L’obligation de caution

Een borgverbintenis ontstaat indien een persoon er zich toe verbindt om de schuld (een geldsom of een waardeerbare zaak) van een bepaalde schuldenaar terug te betalen indien deze laatste zijn eigen betalingen stopzet. De borg zal op dat moment in de plaats van de schuldenaar worden aangesproken voor heel zijn vermogen.

Het doel is om een schuldeiser een bijkomende waarborg te verstrekken opdat zijn schuldvordering zal worden terugbetaald.

Gezien de draagkracht van deze verbintenis dient een borgstelling dan ook met de nodige aandacht te worden bestudeerd en overwogen alvorens men hiermee instemt.

Conform art. 1326 B.W. dient een borgstelling aan de volgende cumulatieve voorwaarden te voldoen[1]:

– Het moet gaan om een geldsom of een waardeerbare zaak waarvan de omvang gekend is op het ogenblik van het ontstaan van de verbintenis;

– Geheel geschreven met de hand door de ondertekenaar of ten minste, naast de handtekening, met de hand een “goed voor” of een “goedgekeurd voor” handgeschreven;

– De som of de hoeveelheid van de zaak moet voluit in letters worden uitgedrukt.

Indien er niet cumulatief aan bovenvermelde voorwaarden werd voldaan, dan heeft de verbintenis niet de bewijskracht van een onderhandse akte, doch het begin van bewijs door geschrift.[2]

In recente rechtspraak werd het bewijs van een borgstelling aanvaard door voorlegging van een e-mail met de persoonlijke garantstelling en enkele latere e-mails die de borgstelling bevestigen.[3]

Deze situatie is verrassend aangezien een e-mail, waarbij het voorleggen van een handgeschreven overeenkomst uiteraard niet mogelijk is, slechts een begin van bewijs betreft. Een e-mail maakt de borgstelling immers slechts waarschijnlijk. Om het bestaan van de borgstelling volledig te kunnen bewijzen is het mogelijk om bijkomende getuigenissen en feitelijke vermoedens voor te leggen. M.a.w. gelden latere e-mails die de borgstelling bevestigen als aanvullende feitelijke vermoedens. Door deze bevestiging is de borgstelling alsnog bewezen zonder dat er aan de voorwaarden werd voldaan zoals opgenomen in art. 1326 B.W.

 

[1]Met uitzondering indien de borg uitgaat van kooplieden, ambachtslieden, landbouwerd, wijngaardeniers, dagloners of diensboden.

[2]Cass. 26 oktober 1950, Arr. Cass. 1951, 77 en Pas. 1951, I, 96.

[3]Antwerpen 19 oktober 2015, NJW 2016, 442.

 

——————————————————————————————————————————————————

 

L’obligation de caution nait lorsqu’une personne s’est engagée à rembourser la dette (dont l’objet est une somme d’argent ou une chose appréciable en argent) d’un débiteur déterminé, si celui-ci cesse ses propres payements. La caution va, dès ce moment, devoir répondre de la dette du débiteur principal sur son propre patrimoine.

L’intérêt pour le créancier est, bien entendu, d’obtenir une garantie supplémentaire du remboursement de sa créance.

Vu la charge que cette obligation implique, il convient toutefois que la garantie soit étudiée et examinée avec tout le soin nécessaire avant d’être acceptée.

Conformément à l’article 1326 du Code civil, la garantie doit remplir les conditions (cumulatives) suivantes[1]:

– L’obligation doit porter sur une somme d’argent ou sur une chose appréciable en argent, dont la valeur est connue à la conclusion du contrat ;

– L’acte doit être rédigé entièrement de la main de la caution ou, à tout le moins, doivent y figurer les mentions « bon pour » ou « approuvé pour », écrites de la main de la caution, auprès de sa signature ;

– La somme ou la quantité de la chose doivent être exprimées en toutes lettres.

À défaut de réunion de ces conditions cumulatives, le document ne bénéficiera pas de la force probante des actes sous seing privé mais uniquement de celle du commencement de preuve par écrit[2].

Dans une décision récente, fut ainsi acceptée la preuve consistant en un e-mail contenant la garantie personnelle et en des e-mails postérieurs confirmant cette garantie[3].

Cette situation est surprenante puisqu’un e-mail, dans lequel la production d’un accord écrit à la main est évidemment impossible, ne sera ainsi jamais qu’un commencement de preuve par écrit. Un e-mail ne fait que rendre la garantie simplement probable. Afin de prouver l’existence de la garantie, il est possible de présenter des preuves supplémentaires ainsi que des présomptions de fait. Autrement dit, dans notre cas d’espèce, d’invoquer les e-mails ultérieurs confirmant l’engagement, à titre de présomptions factuelles supplémentaires. La garantie a ainsi été prouvée sans que les conditions énoncées à l’article 1326 ne soient réunies.

 

[1] À l’exception toutefois des cas où l’acte émane de marchands, artisans, laboureurs, vignerons, gens de journée et de service.

[2] Cass., 26 octobre 1950, Arr. Cass., 1951, p. 77 et Pas., 1951, I, p. 96.

[3] Anvers, 19 octobre 2015, N.J.W., 2016, p. 442.

PDF

De elektrische fiets…

Sinds 11 december 2018 moeten alle speedpedelecs ingeschreven worden bij de DIV en een speedpedelec-nummerplaat (SP) hebben https://www.vlaanderen.be/elektrische-fietsen

Veel vragen rijzen omtrent dit onderwerp, zeker na een recente wetswijziging die op 1 oktober in werking is getreden.

Wat verandert er nu concreet?

De elektrische fiets wordt eindelijk in onze wegcode ingeplant.

Men onderscheidt 2 categorieën :

 1)   De elektrische fiets die een ondersteuning krijgt tot max. 25km/u met een nominaal continu maximumvermogen van 1000 W, of het zogezegd ‘gemotoriseerd rijwiel’

2)   De elektrische fiets die een ondersteuning krijgt tot max. 45km/u met een nominaal continu maximumvermogen van 4000 W of de zogezegde ‘speed pedelec’

De gemotoriseerde rijwielen vallen onder de categorie van de fietsen, terwijl de speed pedelecs bij de bromfietsen worden gecatalogeerd.

 Voor alle elektrische fietsen (beide categorieën) geldt vanaf 1 oktober 2016 dat de bestuurders de minimumleeftijd van 16 jaar dienen te hebben bereikt.

 Aangezien de speed pedelecs als de ‘zware gevallen’ onder de elektrische fietsen worden beschouwd, worden zij vanaf 1 oktober 2016 tevens aan volgende regels onderworpen :

 –          Rijbewijs : De bestuurders van een speed pedelec dienen in het bezit te zijn van een rijbewijs AM, net zoals bromfietsers.

 –          Helm : Artikel 36 van de Wegcode stelt voortaan dat bestuurders en passagiers van een speed pedelec de keuze hebben tussen een bromfietshelm of fietshelm. Een fietshelm moet in dat geval wel bescherming bieden aan de slapen en het achterhoofd.

 –          Nummerplaat : De speed pedelecs dienen ook te zijn voorzien van een nummerplaatje. Dit begint met de letter ‘p’ en is 120mm hoog en 100mm breed. De boord is 5mm.

 –          Verzekeringspapieren : Een speed pedelecbestuurder dient net zoals een bromfietsbestuurder altijd zijn verzekeringspapieren op bij zich te hebben.

Belangrijk om weten is tevens dat speed pedelecs, net zoals bromfietsers (klasse B), het fietspad mogen volgen indien er een maximumsnelheid van 50km/u geldt op de gevolgde weg en op voorwaarde dat zij de andere weggebruikers niet in gevaar brengen.

Indien de toegelaten snelheid op de gevolgde weg hoger ligt dan 50km/u, zijn zij verplicht het fietspad te volgen (indien dit aanwezig is).

Opgelet dus vanaf nu! De speed pedelec wordt serieus genomen!

Heeft u vragen of opmerkingen bij dit artikel, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

Medialinks:

http://www.legalworld.be/legalworld/content.aspx?id=97206&LangType=2067

http://www.gva.be/cnt/dmf20161005_02502805/bestuurder-17-zonder-helm-moet-speed-pedelec-afgeven

https://www.fiets.be/blog/de-elektrische-fiets-volgens-de-belgische-wetgeving/

http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/2870184/2016/09/13/Rijbewijs-en-helm-binnenkort-verplicht-voor-snelle-elektrische-fietsen.dhtml

http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/2888947/2016/09/27/Dit-verandert-er-allemaal-op-1-oktober.dhtml

PDF

Als buitenlander bij verstek veroordeeld in België – Wat nu (met zo’n EAB) ?

  1. Wat is verzet ?

Wanneer men als buitenlander kennis krijgt van het feit dat men in België bij verstek is veroordeeld, is de eerste vraag steeds welke mogelijkheden er zijn om nog iets te doen tegen deze uitspraak.

Artikel 187 van het Belgische Wetboek van Strafvordering (W.Sv.) regelt wat dat betreft de mogelijkheid om in verzet te komen tegen een verstekvonnis of –arrest.

Verzet is een zogenaamd gewoon rechtsmiddel waarbij de zaak opnieuw voor hetzelfde rechtscollege wordt gebracht teneinde een nieuwe beoordeling toe te laten.

Van belang hierbij is dat men op verzet nooit een zwaardere sanctie kan krijgen dan deze opgelegd bij verstek. (Bij een hoger beroep kan dat wel indien het OM evenzeer beroep heeft aangetekend, wat zij meestal doen bij middel van een zgn ‘volgappel’)

  1. Wat zegt de Belgische Wet ?

Artikel 187 W.Sv. §1 bepaalt de voorwaarden waaronder verzet kan worden aangetekend:

Ҥ 1. De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.

Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.

Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.

Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij die bij verstek veroordeeld is in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn.

Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.

De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.”


  1. Verplichte vermeldingen op het EAB aanwezig ?

Dit artikel betreft het hier in België bij wet van 30 december 2009 gegeven antwoord op art. 4bis §1 van het Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Europese Raad van 26 februari 2009 (tot wijziging van het Kaderbesluit aangaande het Europees Aanhoudingsbevel 2002/584/JBZ).

Art 4bis §1 bepaalt overigens ook dat een lidstaat de uitvoering van een EAB mag weigeren indien in dat EAB zelve niet duidelijk aangegeven staat op welk wijze en binnen welke termijn verzet of hoger beroep kan aangetekend worden.

Altijd na te kijken, dus.

  1. Aanvangstermijn van de 15 dagen ?

Van belang bij het bovenstaande is dat de zinsnede “of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.” niet de situatie voor ogen heeft waarbij iemand omwille van een Belgisch EAB in een andere lidstaat voorlopig in vrijheid wordt gesteld ofte een tijdelijke ‘schorsing’ krijgt van zijn EAB-arrestatie.

Het is pas na een eindbeslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB (die meestal gepaard zal gaan met de effectieve overlevering naar België, maar soms ook met een invrijheidstelling in de eigen lidstaat ), dat de termijn kan beginnen lopen.

Dat is ook logisch, aangezien men anders dreigt terecht te komen in de situatie die men nu net tracht te vermijden door art 4bis §1 van het Europese EAB-kaderbesluit : wel overgebracht worden naar een andere lidstaat, maar ginds niet meer de beslissing ten gronde kunnen aanvechten.

Dan zou men letterlijk ‘overgeleverd’ worden aan de (soms toch Kafkaiaanse) Belgische justitie…

  1. Recente wijzigingen door de ‘Potpourri’ van onze Minister van Justitie ?

Met de recente “Potpourri II-wet” (wet van 28.01.2016, voor wat huidig onderwerp betreft in werking sinds 01.03.2016 jl) werd bovendien grondig gesleuteld aan het Belgische strafprocesrecht.

De mogelijkheid om op gegronde wijze verzet aan te tekenen werd daardoor danig ingeperkt.

Wanneer op ontvankelijke wijze – dus binnen de hierboven vermelde termijnen – verzet wordt aangetekend, kan de rechter het verzet nog steeds als “ongedaan” beschouwen.

Artikel 187, § 6 W.Sv. bepaalt voortaan:

   § 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd :
1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;
2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard.

De bij verstek veroordeelde dient dan ook voortaan aan te tonen dat er sprake is geweest van overmacht of een wettige reden van verschoning waardoor hij niet aanwezig kon zijn bij de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan.

Kan dit niet worden aangetoond, dan wordt het verzet ongedaan verklaard.

Op die manier komt uiteraard een moeilijke bewijslast te liggen op de bij verstek veroordeelde.

Wordt het verzet door de rechter uiteindelijk ongedaan verklaard, dan voorziet de wet wel dat hoger beroep tegen deze beslissing kan worden aangetekend.

Dergelijk hoger beroep houdt vervolgens in dat de grond van de zaak bij de rechter in beroep aanhangig wordt gemaakt.

Artikel 187, § 9 W.Sv. bepaalt namelijk:

Ҥ 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.
Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis.”

De beroepsrechter zal dus volledig over de grond van de zaak dienen te oordelen en is niet beperkt tot de vraag of het verzet wel degelijk als ongedaan dient te worden beschouwd.

Christian Clement, Matthias Boeckstijns & Sarah Kloeck.

Aarzel niet om ons te contacteren indien u met een vonnis op verstek of een Belgisch EAB geconfronteerd wordt !

Medialinks:

http://www.handbook.ecba-eaw.org

PDF

Racisme en vrijheid van meningsuiting …

Naar aanleiding van het overlijden van de 15-jarige Belgische jongen in Marokko en de talloze negatieve reacties op sociale media en nieuwswebsites die daarop volgden, woedde het debat over racisme en vrijheid van meningsuiting weer volop.

Sommigen zijn van mening dat dergelijke reacties steevast onder de vrijheid van meningsuiting vallen.

Ook wordt luidop de vraag gesteld wat er gebeurd is met onze vrijheid om te kwetsen, hetgeen toch inherent is aan de vrijheid van meningsuiting.

Verschillende verenigingen, besturen en personen vragen zich daarentegen af of de verschillende racistische reacties die werden gepost niet strafrechtelijk gesanctioneerd kunnen worden.

Zij zijn van oordeel dat het gaat om racisme en vragen zich af of en onder welke voorwaarden dit strafbaar is.

De wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden van 30 juli 1981 bepaalt in dat verband de omstandigheden waaronder racisme strafbaar wordt gesteld.[i]

Artikel 20 van de wet stelt strafbaar hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan en dit wegens een van de beschermde criteria.

De beschermde criteria zijn: nationaliteit, ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming (artikel 4, 4° van de wet).

De in artikel 444 van Strafwetboek bedoelde omstandigheden zijn:

–          Hetzij in openbare bijeenkomsten of plaatsen;

–          Hetzij in tegenwoordigheid van verscheidene personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken;

–          Hetzij om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen;

–          Hetzij door geschriften, al dan niet gedrukt, door prenten of zinnebeelden, die aangeplakt, verspreid of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld worden;

–          Hetzij ten slotte door geschriften, die niet openbaar gemaakt, maar aan verscheidene personen toegestuurd of meegedeeld worden.

Artikel 21 van de wet stelt bovendien strafbaar hij die in de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden, denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat verspreidt.

Belangrijk in dit verband is bovendien artikel 22 van de wet van 30 juli 1981.

Deze bepaling stelt dat hij die behoort tot een groep of tot een vereniging die kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie wegens een van de beschermde criteria verkondigt in de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden, dan wel aan zodanige groep of vereniging zijn medewerking verleent, gestraft kan worden.

Het hof van beroep te Gent heeft m.b.t. deze bepaling nadrukkelijk geoordeeld dat de zogenaamde groep of vereniging geen rechtspersoonlijkheid dient te hebben, zodat elke ‘groep’ of ‘vereniging’ onder deze bepaling valt[ii].

Maakt men deel uit van een feitelijke vereniging die discriminatoire gedachten vertolkt, dan kan men met andere woorden strafbaar worden gesteld.

Het “vertolken” van discriminatie of segregatie dient in dat verband echter wel te worden begrepen als het aanzetten tot discriminatie in de zin van artikel 20 van de wet.

Een persoon kan dus maar strafbaar worden gesteld als hij behoort tot of zijn medewerking verleent aan (bvb een webmaster, …) een groep of vereniging in zoverre de activiteiten van deze groep of vereniging onder de toepassing van artikel 20 van de wet vallen.

De bepaling van artikel 22 gaat daarmee beduidend verder dan de bepalingen van artikel 20 en 21 van de wet van 30 juli 1981.

Uiteraard zal wel steeds moeten worden aangetoond dat men met zekerheid heeft behoord tot een bepaalde groep of vereniging.

Teruggekoppeld naar het overlijden van de 15-jarige Belgische jongen in Marokko, blijkt dan ook dat het online posten van racistische commentaren of reacties zonder twijfel onder de voorwaarden van de wet van kan 30 juli 1981 vallen.

Meer bepaald artikel 21 stelt het publiceren van racistische denkbeelden strafbaar.

Alle personen die een racistische commentaar hebben geplaatst kunnen op grond van deze bepaling dus wel degelijk gestraft worden.

De vrijheid van meningsuiting is dus geen absoluut recht.

Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bepaalt immers dat de vrijheid van meningsuiting door een nationale wet aan beperkingen kan onderworpen worden (artikel 10, lid 2 EVRM).

Is een persoon slachtoffer van racisme en discriminatie op grond van de wet van 30 juli 1981, dan kan klacht worden ingediend tegen de dader.

Deze klacht kan worden ingediend door het slachtoffer zelf of door het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme of een belangenvereniging zoals bedoeld in artikel 32 van de wet (artikel 14, §1 en 2 van de wet).

Het is dus perfect mogelijk dat een derde die niet het rechtstreekse slachtoffer is van de racisme het interfederaal Centrum contacteert om op die manier een klacht tegen de dader of daders te bekomen.

Is het slachtoffer een geïdentificeerd natuurlijk persoon of een rechtspersoon, dan is de vordering van het interfederaal Centrum of een belangenvereniging echter enkel ontvankelijk indien kan worden aangetoond dat het slachtoffer instemt met de klacht (artikel 33 van de wet).

De wet van 30 juli 1981 is een niet te onderschatten instrument in de bestrijding van racisme en discriminatie.

De wet bepaalt op ruime wijze in welke gevallen sprake is van racisme en discriminatie.

Het online publiceren van discriminatoire gedachten valt op die manier onder de strafbaarstelling van artikel 21 van de wet en kan worden gestraft.

Het deel uitmaken van of het meewerken aan een feitelijke vereniging die discriminatoire gedachten vertolkt (in de zin van artikel 20 van de wet) houdt eveneens een strafbaarheid in.

De vrijheid van meningsuiting wordt op die manier dan ook beperkt, zodat men niet om het even wat mag schrijven of publiceren.

Wordt een persoon in een online post toch gediscrimineerd, dan kan klacht worden ingediend door het slachtoffer zelf of door het interfederaal Centrum of een belangenvereniging.

 

Heeft u verdere vragen omtrent een klacht wegens racisme, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

Christian Clement, Joost Peeters & Matthias Boeckstijns.

 

Voetnoten :

[i]http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&amp
;cn=1981073035&table_ name=wet
.

[ii] Gent, 4 november 2014, R.W. 2015-16, 267-275

 

Medialinks :

http://www.gva.be/cnt/dmf20160802_02408756/sociale-media-reageren-met-afgrijzen-op-vreselijke-reacties-mensen-generen-zich-niet-meer;

http://www.hbvl.be/cnt/dmf20160802_02408624/dood-van-15-jarige-genkenaar-lokt-schandalige-reacties-uit;

http://www.standaard.be/cnt/dmf20160802_02408832;

http://www.standaard.be/cnt/dmf20160802_02408647;

http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2727535.

http://ictrecht.be/featured-2/vrijheid-om-kwetsen-verloren-recht/;

http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/opinieblog/opinie/1.2735578.

http://www.studio-legale.be/anonieme-internetcommentaren-kunnen-niet-worden-bestempeld-als-valsheid-in-informatica/?lang=nl

 

[i] http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1981073035&table_name=wet.

[ii] Gent, 4 november 2014, R.W. 2015-16, 267-275

PDF

Sinds de eerste pop up ‘The Ritual Expo’, die in 1999 doorging in Los Angeles (Amerika), is deze vorm van handel drijven in opmars. Sindsdien is www.govacant.be bij de pioniers voor wat betreft de organisatie van deze vernieuwde vorm van handel drijven. Dezer dagen zijn pop ups ook bij ons zéér populair en niet meer weg te denken uit het huidige straatbeeld. Zo bestaan er tegenwoordig niet alleen pop up bars, maar ook restaurants, winkels, shows,…

Voor de opstart van een pop up is het belangrijk om een (handels)pand te kunnen huren voor een korte duur. Tot op heden was daaromtrent geen juridische houvast. De huurregimes die tot voor kort bestonden zorgden niet voor een passende juridische oplossing. Huurovereenkomsten binnen de handelshuurwet voorzien immers geen mogelijkheid tot het (ver)huren op korte termijn, zijnde minder dan 1 jaar. Men zocht dan ook toevlucht o.a. tot de bezetting ter bede.[1]

Vanaf 1 september 2016 zal er in Vlaanderen een juridisch kader bestaan voor de verhuring van handelspanden voor een korte duur.[2] Het Decreet van 17 juni 2016[3] houdende huur van korte duur voor handel en ambacht zal vanaf die datum in werking treden. Het is niet van toepassing op lopende huurovereenkomsten. Deze regelgeving komt zowel de ondernemers, eigenaars van de handelspanden en de lokale besturen ten goede. Zo is zij mede in het leven geroepen om de leegstand van handelspanden te voorkomen en te helpen aan de revitalisatie van stadskernen.[4]

 

Voorwaarden

Om binnen het toepassingsgebied van dit nieuwe huurregime te vallen dient er aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, namelijk:

 1.           er bestaat een overeenkomst tussen partijen voor een termijn die gelijk aan of korter is dan 1 jaar;

 2.           de huur heeft betrekking op een onroerend goed of een gedeelte van een onroerend goed;

 3.           het gehuurde goed wordt door de huurder in hoofdzaak gebruikt voor het uitoefenen van een kleinhandel of het bedrijf van de ambachtsman;

 4.           er is sprake van rechtstreeks contact tussen de huurder en het publiek;

 5.           huurovereenkomst heeft betrekking op een onroerend goed of een gedeelte van een onroerend goed dat is gelegen in het Vlaamse Gewest.

 

De duur en hernieuwing van de huur

De huurovereenkomsten die worden afgesloten in het licht van dit nieuwe decreet mogen slechts voor een maximale duur van 1 jaar. Bijgevolg eindigen deze van rechtswege op hun einddatum zonder dat de overeenkomst dient te worden opgezegd en zonder dat de huurder recht heeft op een huurhernieuwing. De huurder kan de huurovereenkomst ten allen tijde vroegtijdig beëindigen indien hij een maand van tevoren per aangetekend schrijven of per deurwaardersexploot opzegt.

Het principe van de huurhernieuwing zoals opgenomen in de handelshuurwet is niet van toepassing op dergelijke huurovereenkomsten. Doch is een verlenging mogelijk indien dit door partijen schriftelijk wordt bevestigd en onder dezelfde voorwaarden als de oorspronkelijke overeenkomst. De totale duur mag de periode van 1 jaar niet overschrijden. Indien de periode van 1 jaar toch zou worden overschreden dan valt de huurovereenkomst onder het toepassingsgebied van de handelshuurwet en wordt zij geacht te zijn afgesloten voor een periode van 9 jaar, dit te rekenen vanaf de startdatum van de aanvankelijke huurovereenkomst.

 

Huurprijs

Alle kosten worden geacht te zijn opgenomen in de huurprijs, dit met uitzondering van de nutsvoorzieningen.

 

Verbouwingen

Tenzij schritelijk anders overeengekomen heeft de huurder het recht om het gehuurde goed te verbouwen. De verhuurder dient steeds schriftelijk en voorafgaand in kennis worden gesteld. De kosten van de verbouwingen mogen de kosten van een jaar huur niet te boven gaan.

 

[1]Vred. Arendonk 18 juni 2013, RW  2013-2014, 993.

[2] T. VAN GREMBERGHE, “Vlaams Decreet creërt kader voor huur van pop-uplocaties”, Juristenkrant 2016, afl. 33, 6.

[3] Decreet van 17 juni 2016 houdende huur van korte duur voor handel en ambacht, BS 26 juli 2016; http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=2016061722 (laatst geraadpleegd op 19-09-2016).

[4] Voorstel van decreet houdende huur van korte duur voor handel en ambacht, Parl. St. Kamer 2015-2016, nr. 598. https://www.vlaamsparlement.be/parlementaire-documenten/parlementaire-initiatieven/1022140 (laatste geraadpleegd op 19-09-2016).

 

Publicaties & medialinks:

https://www.facebook.com/Studio-Legale-140460979359015/?fref=ts

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=2016061722

https://www.vlaamsparlement.be/parlementaire-documenten/parlementaire-initiatieven/1022140

 

Wenst u meer informatie omtrent deze overeenkomsten, aarzel dan niet om ons

te contacteren. Wij helpen u graag verder.

PDF

Getuigenverhoor ter zitting : mag men in België zowaar stilaan zijn onschuld bewijzen..?

Elke penalist onder de Moerdijk zal het zuchtend beamen: getuigen dagvaarden ter zitting met de bedoeling om ze te laten horen in de strafzaak van je cliënt mocht iedereen. Ze daadwerkelijk gehoord krijgen, laat staan ze zelf ondervragen, was echter zéér weinigen gegund…

Op het eerste zicht leek dit voor elke rechtgeaarde jurist zo evidente onderdeel van het recht op een eerlijk proces en de daarbij horende wapengelijkheid tussen de vervolgende instantie (in België het OM, vertegenwoordigd door de Procureur des Konings in eerste aanleg en de Procureur-generaal in graad van beroep) en de verdediging nochtans duidelijk verwoord in het artikel 6.3.d van het EVRM :

“3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

                        d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;”

 In tegenstelling tot de accusatoire Angelsaksische landen (ofte dus de meeste ‘rechtbankscènes’ in films en op televisie…) , kent België echter een van oorsprong inquisitoire strafrechtelijke procedure, dwz. waar de rechter het onderzoek dirigeert en dus ook het nut van een getuigenverhoor mag beoordelen. Dit lezen we dan ook terug in de artikelen 153 (politierechtbanken) en 190 (correctionele rechtbanken) van ons Wetboek van Strafvordering :

de getuigen voor en tegen worden gehoord, indien daartoe grond bestaat”

 Via ons Hof van Cassatie kreeg de bovenvermelde duidelijke Europese (ofte ‘supranationale’) bepaling van art 6.3.d. van het EVRM rond het getuigenverhoor ter zitting door de loop van de jaren heen dan ook de volgende vernauwde invulling :

    • Het recht op een eerlijk proces houdt volgens het Hof van Cassatie niet in dat de beklaagde zoveel getuigen moet kunnen oproepen als hij nodig acht om zijn verweer te kunnen voeren. Een onbeperkt ondervragingsrecht leidt ertoe dat de verdachte de procedure kan afremmen door de rechter te bestoken met zinloze getuigenissen. Tevens zou de leiding van het proces niet meer toekomen aan de rechter (inquisitoir), maar aan de partijen (accusatoir).[1]
    • De rechter oordeelt op onaantastbare wijze over de noodzaak van een getuigenverhoor à décharge.[2]
    • De rechter mag een selectie maken uit het aanbod van getuigen en is niet verplicht de getuigen te ondervragen die reeds door de beklaagde zijn opgeroepen.[3]
    • Een door de verdediging bij schriftelijke conclusies gevraagd getuigenverhoor, kan door de rechter geweigerd worden door middel van een wel heel beperkte motivering : een afwijzing “bij gemis aan belang[4] of de zinsnede dat het “niet noodzakelijk is voor de waarheidsvinding”[5] kan volstaan.

Na heel wat eerdere en op elkaar voortbouwende princiepsarresten van het EHRM tegen andere lidstaten omtrent het recht op getuigenverhoor uit art 6.3.d EVRM[1], werd België op 14 juni 2016 jl veroordeeld en schijnt het EHRM (eindelijk) paal en perk te stellen aan bovenvermelde heersende cassatierechtspraak.

Het arrest Riahi / België van het EHRM van 14 juni 2016 kan niet anders dan als een keerpunt gezien worden voor het getuigenverhoor ter zitting in het Belgische strafprocesrecht, en wel omwille van de volgende duidelijke bewoordingen :

  • Het Hof stelt vervolgens vast dat het hof van beroep het verzoek van de verzoeker om D. te verhoren, heeft afgewezen. Het Hof stelt vast dat de rechtbank haar beslissing heeft gemotiveerd met de opmerking dat de schuld van de verzoeker voldoende blijkt ui de omstandige, precieze en genuanceerde verklaringen van D., afgelegd tegenover de politie en bevestigd tijdens het verhoor door de onderzoeksrechter. Het Hof merkt op dat het hof van beroep zich niet heeft beroepen op een verhindering van de getuige om ter terechtzitting een verklaring af te leggen. Het hof van beroep heeft evenmin een feitelijke, procedurele of juridische reden aangehaald die het verhoor van de getuige kan verhinderen”.[2]
  • “Het recht om belastende getuigen vragen te (doen) stellen is een waarborg voor het recht op een eerlijk proces, daar het niet alleen de wapengelijkheid tussen de aanklager en de verdediging beschermt maar de verdediging en Justitie ook een essentieel instrument biedt om de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van die belastende verklaringen te controleren en zo dus ook de gegrondheid van de tenlastelegging”.[3]
  • “Het Hof stelt vast dat het hof van beroep de verklaringen van D., afgelegd tegenover de politie en de onderzoeksrechter, heeft geanalyseerd en hun omstandig, precies en genuanceerd karakter heeft benadrukt. Het Hof onthoudt echter dat zulk verhoor op zichzelf niet kan volstaan om het ontbreken van het getuigenverhoor te compenseren voor de verdediging. Hoe rigoureus dit onderzoek door de vonnisrechter ook wordt gevoerd, dit behelst slechts een onvoldoende controle in die zin dat het niet toelaat te beschikken over elementen die voortkomen uit een openbare confrontatie tussen de beklaagde en de aanklager.

Hiermee rekening houdende, meent het Hof dat de doorslaggevende aard van de verklaringen van D., zonder confrontatie met de beklaagde in een openbare terechtzitting, er toe leidt dat de rechter, hoe zorgvuldig hij de verklaring ook onderzoekt, de betrouwbaarheid van dat bewijs niet accuraat en eerlijk kunnen beoordelen.

Het Hof besluit dan ook dat de rechten van verdediging onderworpen zijn aan een beperking die niet verzoenbaar is met het recht op een eerlijk proces, de procedure in zijn geheel bekeken. Er is dan ook een schending van artikel 6 §1 en §3 (d).”[1]

 Laat ons hopen dat de Belgische correctionele rechters ten gronde er ook zo over denken, te meer nu door de tweede ‘Potpourriwet’ van 5 februari 2016 jl ook de zwaarste misdrijven voor hun kamers kunnen gebracht worden, daar waar deze levensdelicten voordien altijd voor het Hof van Assisen moesten behandeld werden voor een jury van 12 burgers die ter zitting overgingen tot het onderzoek van de zaak via … getuigenverhoren ter zitting.

[1] DE SMET, B., “Oproepen en ondervragen van getuigen à décharge”, noot onder Cass. 23 november 2010, R.W. 2011-2012, nr 7, pag 369-370
[2] oa. Cass. 29 oktober 1985, Arr. Cass. 1985-86, 135
 [3] oa. Cass. 3 november 1987, Arr. Cass. 1987-88, 140
[4] oa. Cass. 17 oktober 1990, Arr. Cass. 1990-91, 189
[5] oa. Cass. 23 november 2010, R.W. 2011-2012, nr 7, pag 367-370 met noot DE SMET, B.
[6] Zie oa. EHRM 23 april 1997, Van Mechelen ea. / Nederland ; EHRM 13 oktober 2005, Bracci / Italië, nr. 36822/02 ; EHRM 28 september 2010, A.S. / Finland, nr. 40156/07 ; EHRM 15 december 2011, Al-Khawaja en Tahery / V.K., nr. 26766/05 en 22228/06 ; EHRM 13 maart 2012, Karpenko / Rusland, nr. 5605/04 ; EHRM 22 november 2012, Tseber / Tsjechië, nr. 46203/08 ; EHRM 15 december 2015, Schatschaschwili / Duitsland, nr. 9154/10 ; EHRM 24 mei 2016, Przydzial / Pol
en, nr 15847/08
[7]EHRM 14 juni 2016, Riahi / België, nr. 65400/10, § 36 (vrije vertaling)
[8]EHRM 14 juni 2016, Riahi / België, nr. 65400/10, § 39 (vrije vertaling)
 [9]EHRM 14 juni 2016, Riahi / België, nr. 65400/10, § 41-43 (vrije vertaling)

Heeft u vragen of opmerkingen bij dit artikel, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

Medialinks:

‘Criminele kamer’ bespreekbaar voor Vlaamse Balies
http://www.standaard.be/cnt/dmf20160903_02452474
http://www.standaard.be/cnt/dmf20160907_02458681
https://www.facebook.com/Studio-Legale-140460979359015/?fref=ts
https://www.jubel.be/getuigenverhoor-ter-zitting-mag-men-belgie-zowaar-stilaan-zijn-onschuld-bewijzen/
http://www.demorgen.be/binnenland/justitieminister-koen-geens-voorziet-nieuwe-assisenprocedure-bb34beac/
 
 
PDF

Woekerprijzen voor concerttickets aan banden gelegd… maar niet altijd even makkelijk om je geld terug te krijgen.

Doorwinterde concertfans zullen het al wel eens mee hebben gemaakt: het concert van je favoriete band werd meteen uitverkocht, je viel net buiten de boot en je vond later via het internet toch nog een ticket, weliswaar aan het drievoudige van de prijs. Of net andersom: je kan onverwachts niet naar een concert of festival en je wilt je ticket doorverkopen, waarbij de verleiding er natuurlijk is om ook een centje te verdienen (echte eerlijke muziekliefhebbers zullen niet in deze verleiding komen).

Deze praktijken behoren in België sinds 30 juli 2013 tot het verleden door de Wet betreffende de verkoop van toegangsbewijzen tot evenementen. Het principe van de wet is eenvoudig: het is strikt verboden om tickets voor concerten, festivals,… door te verkopen voor een prijs, die hoger ligt dan diegene die werd aangerekend door de organisator en die door de doorverkoper dus zelf betaald werd. Je kan dus als koper al hetgeen dat je bovenop de oorspronkelijke verkoopprijs betaalde aan de doorverkoper van hem terugvorderen. Als je zelf een ticket aan een verhoogde prijs hebt aangekocht, moet je oppassen wanneer je zelf nogmaals aan een verhoogde prijs doorverkoopt. Je zal mogelijkerwijze aan de koper alles bovenop de oorspronkelijke prijs moeten terugbetalen, en niet enkel hetgeen je zelf extra aanrekende.

Wil je een business model maken van doorverkoop van tickets, dan ben je er ook aan voor de moeite, zelfs indien je niets bovenop de oorspronkelijk prijs vraagt (je slaat bijvoorbeeld tickets in onder de prijs van mensen die er zelf vanaf moeten, en verkoopt ze door aan de oorspronkelijke prijs). De wet verbiedt strikt elke regelmatige doorverkoop en laat enkel maar occasionele doorverkoop toe. De regelmatige doorverkoper stelt zich bloot aan burgerrechtelijke en strafrechtelijke vervolging.

Bij overtredingen van de wet kan de overheid een minnelijke schikking voorstellen aan de verkoper. De ambtenaren van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie zijn bevoegd om eventuele inbreuken op te sporen en vast te stellen. Ze hebben een ruime bevoegdheid gekregen. Ze kunnen bijvoorbeeld binnentreden in lokalen en vertrekken en ze kunnen beslag leggen op documenten. Bijstand van de politie is mogelijk.

Bij gebrek aan betaling van de minnelijke schikking wordt het PV overgemaakt aan de Procureur des Konings.

Het teveel betaalde terugvorderen klinkt echter makkelijker dan het daadwerkelijk is.

Vaak gebeurt verkoop van tickets via het internet (bv. via TicketSwap) en is de beschikbare informatie van de verkoper beperkt tot een profielnaam en/of een e-mailadres. Soms berusten profielnaam en e-mailadres op fictieve namen, waardoor identificatie van de werkelijke verkoper moeilijk wordt. Daarom is het aan te raden, in de mate van het mogelijke, steeds uitgebreidere identiteitsgegevens van de verkoper te vragen bij aankoop van tickets via het internet. Daarnaast kan je aan de aanbieders van de verkoopsplatformen om gegevens van de verkoper vragen, maar dit komt mogelijks in conflict met de privacywetgeving.

De vraag stelt zich ook of de aanbieders van de verkoopsplatformen (bv. TicketSwap, Ebay,…) kunnen aangesproken worden, indien bv. de verkoper niet traceerbaar is. In principe is dit mogelijk volgens de Wet, nu ook “de verstrekking van middelen die worden aangewend voor een doorverkoop” volgens de Wet verboden is. In een arrest van 30 april 2015 heeft het Grondwettelijk Hof echter beslist dat op de uitbaters van elektronische platformen geen actieve toezicht – verplichting rust, maar dat van hen enkel verwacht kan worden dat zij optreden indien ze op de hoogte gesteld worden van een overtreding van de Wet. Dit perkt de mogelijkheden om je geld terug te vorderen van de uitbaters van de elektronische platformen natuurlijk stevig in. Er zijn echter platformen die enkel tickets verhandelen en toelaten indien bv. maximaal 120% van de prijs wordt gevraagd. Hiermee wordt actieve overtreding van de wet eigenlijk in de hand gewerkt en is de kans groot dat je van zulke platformen je geld kan terugvragen.

Het feit deze platformen vaak buitenlandse vennootschappen zijn, legt een ander pijnpunt bloot. Tickets worden vaak over de landsgrenzen verhandeld, en de vraag of de Belgische wetgeving en de beperking van de ticketprijs wel van toepassing is, hangt van verschillende factoren af.

Kortom: de Wet van 30 juli 2013 biedt je de mogelijkheid om steeds hetgeen je bovenop de oorspronkelijke ticketprijs betaald hebt, terug te vorderen, maar er liggen wel wat hindernissen in de weg: identificatie van de verkoper, elektronische handelsplatformen die eventueel moeilijk doen, terugvorderen over de landsgrenzen heen… In deze gevallen strekt het tot aanbeveling een advocaat te raadplegen. Studio Legale geeft je graag een eerste advies over de mogelijkheden om in jouw specifieke geval terug te vorderen, eveneens gelet op een kosten/batenanalyse. Indien je veel teveel voor een al duur ticket betaald heeft, loont het zich hoogstwaarschijnlijk wel.

Contacteer ons!

Medialinks:

http://economie.fgov.be/nl/consument/bedrog/voorbeelden/doorverkoop_concerttickets/#.V76oB6JzKNg

https://www.facebook.com/Studio-Legale-140460979359015/?fref=ts

PDF

Verplichte rookmelders voor huurwoningen en studentenkamers.

Vanaf 1 januari 2013 is de wetgeving omtrent het plaatsen van rookmelders uitgebreid.[1] Vanaf die datum dient in het Vlaams-Gewest een rookmelder te worden geplaatst in de volgende woningen:

  • Elke nieuwe woning;
  • Elke woning die een renovatie ondergaat waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is;
  • Huurwoningen (zowel private als sociale verhuurde woningen);
  • Studentenwoningen (met ingang vanaf 01.10.2014).

 

Deze verplichting bestaat niet voor wie reeds een branddetectiesysteem heeft geïnstalleerd dat gekeurd en gecertificeerd is door een erkende instantie.

 

Er zijn bepaalde voorwaarden waaraan deze rookmelder moet voldoen:

  • CE markering[2];
  • Voldoen aan de norm NBN EN 14604[3];
  • Reageren op de rookontwikkeling bij brand door het produceren van een scherp geluidssignaal;
  • De rookmelder dient van het optische type te zijn.

 

Ingangsdatum voor nieuwe en bestaande contracten voor huurwoningen

Vanaf 1 januari 2013 moeten alle huurwoningen, waarvoor een huurcontract wordt afgesloten na 31 december 2012, uitgerust zijn met voldoende rookmelders. Ook wordt een gefaseerde invoering van deze verplichting in bestaande huurcontracten voorzien.

De verplichting van het tijdstip tot het plaatsen van een rookmelder is afhankelijk van het type huurwoning. Er wordt in de wet een onderscheid gemaakt tussen een sociale huurwoning en een private huurwoning[4].

 

Ouderdom sociale huurwoning

Datum rookmeldersverplichting

Gebouwd voor 1950

01/01/2014

Gebouwd tussen 1950 en 1969

01/01/2015

Gebouwd tussen 1970 en 1979

01/01/2016

Gebouwd vanaf 1980

01/01/2017

 

Ouderdom private woning

Datum rookmeldersverplichting

Gebouwd voor 1945

01/01/2016

Gebouwd vanaf 1945

01/01/2019

 

Vanaf het academiejaar 2014 – 2015 gaat de overheid nog een stapje verder. Concreet betekent dit dat vanaf 1 oktober 2014 elke studentenkamer conform de wetgeving moet zijn uitgerust.[5] Vanaf dan is het verplicht om in elke studentenkamer, ook die met een lopend contract, een rookmelder te plaatsen.

 

Verplichting van de verhuurder

 

De verhuurder is verplicht om de plaatsingskosten en de aankoop van de rookmelders te betalen. Ook de kosten voor de vervanging van de rookmelder zijn ten laste van de verhuurder. Daarentegen is de huurder verantwoordelijk voor het onderhoud van de rookmelder zoals bijvoorbeeld het vervangen van de batterijen.

 

Het is belangrijk dat de plaats van de rookmelder steeds wordt aangegeven op de plaatsbeschrijving.[6] Door middel van deze plaatsbeschrijving kan men immers bewijzen dat er effectief rookmelders aanwezig zijn in de woning.

 

Indien u nog vragen heeft omtrent deze kwestie, aarzel niet om onze specialisten te contacteren. Zij helpen u graag verder.

 

 

[1] Decreet van 1 juni 2012 houdende de beveiliging van woningen door optische rookmelders, BS 13 juli 2012, 38717.

[2] Het CE keurmerk geeft aan dat de rookmelder voldoet aan de technische bepalingen, namelijk of de rookmelder al dan niet betrouwbaar is.

[3] De norm NBN EN 14604 is de Europese norm die de technische bepalingen aangeeft waaraan elke rookmelder moet voldoen.

[4] Art. 4 decreet 1 juni 2012 houdende de beveiliging van woningen voor optische rookmelders, BS 13 juli 2012, 38717.

[5] Art. 5 besluit van de Vlaamse regering 6 juli 2012 houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen en van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2003 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers wat betreft de uitrusting met rookmelders, BS 6 augustus 2012, 46128.

[6] Decreet 1 juni 2012 houdende de beveiliging van woningen door optische rookmelders, BS 13 juli 2012, 38717.

 

Medialinks:

https://www.facebook.com/permalink.php?story_fbid=1191334564271646&id=140460979359015&notif_t=like&notif_id=1470814261499254

https://www.linkedin.com/nhome/updates?activity=6169028661216374784&goback=&trk=hb_ntf_LIKED_UPDATE_YOU_CREATED

 

PDF

De politiediensten maken veelvuldig gebruik van zowel mobiele als vaste camera’s met het oog op automatische nummerplaatherkenning, de zgn. ANPR-camera’s. Verscheidene politiezones hebben een netwerk van nummerplaatlezer- en bewakingscamera’s uitgebouwd. Ze wenden de gegevens van deze voertuigen aan voor opsporings- en onderzoeksdoeleinden en voor o.m. niet-verzekerde, gestolen, niet-ingeschreven voertuigen etc. op te sporen.[1]

Het Hof van Cassatie sprak zich op 4 maart 2014 uit over de toelaatbaarheid van deze camera’s als bewijs in strafzaken. In deze zaak had de verdediging aangevoerd dat de cameraregistratie van de nummerplaat d.m.v. een ANPR-camera moest worden geweerd als bewijs omdat er geen pictogrammen waren die wezen op de aanwezigheid van camerabewaking, hetgeen volgens de wet nochtans vereist is.[2]

Het bestreden arrest van het Hof van Beroep te Gent had de camerabeelden evenwel niet geweerd aangezien de onregelmatigheid van het bewijs, door de afwezigheid van de pictogrammen, een zuiver formeel karakter heeft, zonder enige invloed op het recht op een eerlijk proces. Bovendien overstijgt de ernst van het misdrijf, nl. drugshandel, de onregelmatigheid.

Het Hof van Cassatie volgt in haar arrest het Hof van Beroep te Gent en stelt dat het gebruik van ANPR-camera’s niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces en derhalve aanvaardbaar is. Het Hof van Cassatie relativeert bijgevolg het wettelijk voorschrift dat er steeds een pictogram aanwezig moet zijn.[3]

Naast deze soepele interpretatie van het Hof van Cassatie, heeft de wetswijziging van 4 april 2014 ook een duidelijke wettelijke basis gegeven aan mobiele ANPR-camera’s. Voordien waren mobiele camera’s alleen toegelaten voor niet-permanente opdrachten met een korte uitvoeringstermijn en in het kader van volkstoelopen. Hierdoor bleek het plaatsen van camera’s op politiewagens soms problematisch. Met de wetswijziging van 4 april 2014 geldt deze beperking niet meer. Voortaan geldt enkel nog als voorwaarde dat de Privacycommissie op voorhand op de hoogte wordt gebracht van het gebruik van de ANPR-camera’s. [4]

Heeft u verdere vragen omtrent het gebruik en de bewijswaarde van ANPR-camera’s, aarzel dan geenszins om ons te contacteren.

Door : Christian Clement – Matthias Boeckstijns – Laura Noens

[1] F. Schuermans, De toelaatbaarheid van het gebruik van vaste en/of mobiele ANPR-camera’s als bewijsmiddel in strafzaken, T.Strafr. 2015, afl. 1, 21-23

[2] Art. 8  Wet 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s, BS 31 mei 2007.

[3] F. Schuermans, De toelaatbaarheid van het gebruik van vaste en/of mobiele ANPR-camera’s als bewijsmiddel in strafzaken, T.Strafr. 2015, afl. 1, 21-23

[4] X., ANPR (Automatic Number Plate Recognition) in camerawet, Juristenkrant 2014, afl. 290, 2

PDF

OPLAADPUNTEN VOOR ELEKTRISCHE VOERTUIGEN.

update:

nieuwe verplichtingen sinds 11 maart 2021 https://www.vlaanderen.be/verplichtingen-voor-laadpunten-bij-parkings

Bij Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluiten van 19 november 2010, wat betreft de activiteiten en openbare dienstverplichtingen van de distributienetbeheerders ter stimulering van de infrastructuur voor elektrische voertuigen van 25 maart 2016 heeft de Vlaamse Regering voorzien in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.

In dit Besluit van de Vlaamse Regering wordt specifiek de uitrol van infrastructuur voor elektrische oplaadpunten besproken .

Het Besluit van de Vlaamse Regering van 25 maart 2016 voegt een aantal definities in in het Besluit van 19 november 2010.

Er wordt een artikel 1.1.1, § 2 een nieuw punt 25/1° ingevoegd :

“Elektrisch voertuig : een motorvoertuig, uitgerust met een aandrijving die bestaat uit ten minste één niet-perfifere elektromotor als energieomzetter met elektrisch oplaadbaar energieopslagsysteem, dat extern kan worden opgeladen.”

In artikel 1.1.1, § 2, punt 62/1° wordt een definitie gegeven voor oplaadpunt :

“Oplaadpunt voor een elektrisch voertuig : een aansluiting, waarmee telkens één elektrisch voertuig kan worden opgeladen of waarmee de batterij van telkens één elektrisch voertuig kan worden vervangen.”

In artikel 1.1.1, § 2, punt 77/1° wordt een oplaadpunt voor hoog vermogen beschreven :

“Oplaadpunt voor hoog vermogen : een oplaadpunt met een vermogen boven 22 kW waarmee elektriciteit kan worden overgebracht op een elektrisch voertuig; oplaadpunten voor hoog vermogen met wisselstroom (AC) voor elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit ten minste te zijn uitgerust met connectoren van het type 2, zoals nader omschreven in norm EN62196-2; oplaadpunten voor hoog vermogen met gelijkstroom (DC) voor elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit ten minsten zijn uitgerust met connectoren van het gecombineerde AC/DC laadsysteem van het type “Combo 2” zoals nader omschreven in norm EN62196-3.”

Tevens wordt er nog een artikel 1.1.1, § 2, punt 77/2° ingevoegd :

“Oplaadpunt voor normaal vermogen : een oplaadpunt met een vermogen van hoogstens 22kW, waarmee elektriciteit kan worden overgebracht op een elektrisch voertuig, met uitzondering van voorzieningen met een vermogen van hoogstens 3,7 kW, die in particuliere huishoudens zijn geïnstalleerd of waarvan de voornaamste doelstelling er niet in bestaat elektrische voertuigen op te laden, die niet publiek toegankelijk zijn en die uitgerust zijn met contactdozen of voertuigconnectoren van het type 2, zoals nader omschreven in norm EN62196-2.”

Tenslotte wordt er nog een artikel 1.1.1., § 2, punt 84/1° ingevoegd :

“Publiek toegankelijk oplaadpunt voor een elektrisch voertuig : een oplaadpunt voor een elektrische voertuig dat op niet-discriminerende basis gedurende elke dag van de week en vierentwintig uur per dag toegang verleent aan gebruikers in de hele Europese Unie. Publiektoegankelijke oplaadpunten kunnen oplaadpunten zijn in particulier bezet; of voorzieningen die voor het publiek toegankelijk zijn via registratiekaarten of tegen betaling; of oplaadpunten van autodeelconcepten, waartoe derden toegang krijgen via een abonnement; of oplaadpunten op openbare parkeerterreinen. De toegang op niet-discriminerende basis kan verschillende vormen van authenticatie, gebruik en betaling inhouden. Alle publiek toegankelijke oplaadpunten moeten gebruikers van elektrische voertuigen ook een ad-hoc oplaadmogelijkheid bieden zonder dat een contract moet worden gesloten met de betrokken elektriciteitsleverancier of exploitant.”

Wat wordt er verder allemaal nog geregeld in dit nieuw besluit, behalve deze definities?

De Vlaamse Overheid gaat in op de vraag van Europa om infrastructuur uit te rollen voor het opladen van elektrische voertuigen.

Speciale rol voor de uitrol van dit infrastructuurnetwerk wordt gelegd bij de elektriciteitsdistributienetbeheerders.

Deze dienen conform artikel 4 van het nieuwe besluit (geïmplementeerd in artikel 6.4.2 van het Energiebesluit) jaarlijks in het geografisch gebied waarvoor zij zijn aangewezen, een aanbesteding te organiseren voor de installatie, het
onderhoud en de commerciële exploitatie van publiek toegankelijke oplaadpunten voor elektrische voertuigen voor normaal of hoog vermogen.

Voorafgaand aan de aanbesteding voor de installatie van de oplaadpunten stelt de elektriciteitsdistributienetbeheerder in overleg met de gemeente waar het oplaadpunt zal worden geïnstalleerd, een lokaal situeringsplan voor oplaadpunten van elektrische voertuigen op.

Het situeringsplan houdt rekening met het lokale parkeerbeleid, de aanwezigheid van sites die veel bezoekers aantrekken, knooppunten van openbaar vervoer en de beschikbaarheid en onthaalcapaciteit van het elektriciteitsnetwerk.

Een gemeente kan ervoor kiezen om zelf een aanbesteding uit te schrijven en laat dit in voorkomend geval weten aan de elektriciteitsdistributienetbeheerder.

De gemeenten kunnen hiermee tijdig invulling geven aan het lokaal situeringsplan.

Het aantal oplaadpunten dat geïnstalleerd wordt, wordt in mindering gebracht van de doelstellingen in het desbetreffende netgebied.

Elke elektriciteitsdistributienetbeheerder organiseert in het netgebied dat hij beheert een aanbesteding zodat tot en met 31 december 2020 in de installatie, het onderhoud en de commerciële exploitatie wordt voorzien van publiek toegankelijke oplaadpunten voor een elektrisch voertuig voor normaal vermogen.

De elektriciteitsdistributienetbeheerder dient dit te doen telkens als daarvoor een aanvraag bij de elektriciteitsdistributienetbeheerder wordt ingediend door een particulier, op voorwaarde dat volgende voorwaarden samen vervuld zijn :

1° de particulier in kwestie kan aantonen dat jij in het bezit is of zal zijn of gebruikmaakt voor een batterij elektrisch voertuig;

2° de particulier kan aantonen dat hij dit voertuig niet kan opladen aan een oplaadpunt voor elektrische voertuigen dat bevestigd is in of aan zijn eigen woning;

3° er geen oplaadpunt voor een elektrisch voertuig op publiek of privaat domein beschikbaar of gepland op een afstand van 500 meter van zijn eigen woning.”

Deze voorwaarden dienen cumulatief vervuld te zijn.

Het oplaadpunt dient vervolgens binnen een redelijke termijn geïnstalleerd te worden.

In voorkomend geval kan de afstand van 500 meter tot de eigen woning in overleg met de elektriciteitsdistributienetbeheerder en de Gemeente verminderd worden tot 250 meter.

De Gemeente kan er ook zelf voor kiezen om een aanbesteding uit te schrijven en laat dit in voorkomend geval weten aan de elektriciteitsnetwerkbeheerder.

Belangrijke principes bij het uitrollen van deze infrastructuur zijn “interoperabiliteit” (zie hoger in de definities van de oplaadpunten) en dat bij de uitbating marktconforme prijzen worden gerespecteerd.

De minister kan nadere regels bepalen.

Bij de aanbesteding wordt een maximale exploitatietermijn van 10 jaar gehanteerd.

Conform het nieuw ingevoerde artikel 6.4.5 in het Energiebesluit organiseert de elektriciteitsdistributienetbeheerder een aanbesteding indien de vermelde aanbestedingen niet kunnen worden gegund.

De aanbesteding zal pas doorgang vinden en gegund worden indien de kosten de opbrengsten voor de distributienetbeheerder niet overtreffen.

Indien geen gunning mogelijk is, vervallen de verplichtingen voor één jaar voor de elektriciteitsnetwerkbeheerder.

Het nieuw besluit voorziet in een rapportage op kwartaalbasis aan de bevoegde minister die jaarlijks evalueert of de uitrol van de oplaadpunten afdoende geschiedt.

Besluit :</ strong>

De Vlaamse Regering maakt werk de uitrol van infrastructuur voor elektrische oplaadpunten en stimuleert dus het gebruik van elektrische voertuigen, hetgeen kan worden toegejuicht.

Een speciale rol wordt gelegd bij de distributienetbeheerders en de gemeentes die hier vroeger op willen inspelen hebben een initiatiefmogelijkheid.

Voor meer informatie hieromtrent kan U steeds terecht bij onze afdeling ondernemingsrecht, vragen naar Joost PEETERS.

Medialinks:

http://www.studio-legale.be/oplaadpunten-voor-elektrische-voertuigen/?lang=nl

PDF

Een vonnis van de Politierechter te Halle benadrukt nogmaals het belang van een goed ingevuld Europees aanrijdingsformulier.

Hoewel het bij een ongeval niet evident is om het hoofd koel te houden en er discussie kan ontstaan met de tegenpartij is het toch van groot belang om de kalmte te bewaren en het aanrijdingsformulier in te vullen op een manier die later rechtsgeldig kan worden aangewend in de Rechtbank.

De Rechter gaat immers enkel rekening houden met de ingevulde gegevens op het aanrijdingsformulier ingevuld ‘in tempore non suspecto” zoals men dat zo mooi zegt in advocatenjargon.

Latere schetsen en verklaringen zullen buiten beschouwing worden gelaten indien deze niet overeenkomen met het initieel tegensprekelijk ingevulde aanrijdingsformulier.

De Rechtbank formuleert het zelf als volgt :

 “ Het uitgangspunt met het oog op de beoordeling van de aansprakelijkheid van onderhavig ongeval in deze moet het Europees aanrijdingsformulier zijn.

 Ten behoeve van partijen wil de rechtbank bij deze – nogmaals – het belang en de draagwijdte van een Europees aanrijdingsformulier onderstrepen, al was het maar om in toekomst verder onheil te voorkomen.

 De ongevalsaangifte is er toe bestemd de vaststellingen van de politie of de rijkswacht te vervangen en om aan de betrokken verzekeraars de feitelijke elementen ter kennis te brengen die hen moeten toelaten de  aansprakelijkheden te beoordelen (Bestendig Handboek Verkeer nr 2323; Brussel, 17 oktober 2002, R.G.A.R. 2004, 13855).

 Het aanrijdingsformulier dient ertoe de identiteit van de bestuurders en de feiten en omstandigheden van een ongeval vast te stellen. Op basis van deze elementen zullen dan de respectievelijke verantwoordelijkheden beoordeeld worden door de verzekeraars, advocaten en rechters (GLORIEUX F. het aanrijdingsformulier, beknopt overzicht van rechtspraak 1987-1997 in T.A.V.W. 1997, 108).

 Het aanrijdingsformulier wordt geacht de eerste en onmiddellijke versie van de betrokken bestuurders weer te geven, zonder raad noch beraad en met mate daarvan afwijkende versies kan, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen rekening gehouden worden (Pol. Antwerpen , 19.10.2001, T.A.V.W. 2002, pag. 40).

 Het aanrijdingsformulier is bindend voor de partijen voor wat betreft het gebeuren van het ongeval en de feitelijke omstandigheden ervan (Rb. Turnhout, 14.01.2000, Verkeersrecht 200/80). De ondertekening van een gemeenschappelijke ongevalsaangifte houdt de aanvaarding in van de daarop vermelde gegevens (Pol. Brussel, 01 december 2000, Verkeersrecht 2001/39).

 Daarom dan ook is het van belang dat de betrokkenen zo mogelijk ter plaatse een schets, of bij betwisting meerdere schetsen opstellen, en dat zij hun eerste en onmiddellijke visie op het gebeurde neerschrijven zonder dat zij zich hebben laten adviseren door derden.”

 (Niet gepubliceerd vonnis van de Politierechtbank te Halle dd. 16/10/2014)

PDF

1.

Tegenwoordig krijgen internetgebruikers meer en meer de mogelijkheid om hun mening over een of andere dienst kenbaar te maken.

Denk wat dat betreft maar aan reisbureaus, restaurants, hotels, internetwinkels, enz.

Ook op internetfora allerhande bestaat de mogelijkheid om ongezouten zijn of haar mening te geven.

Recent diende het Hof van Beroep te Gent zich uit te spreken over de vraag of zo’n anoniem geplaatste commentaar op het internet als valsheid in informatica kan worden bestempeld (art. 210bis van het Strafwetboek).[1]

In de te beoordelen zaak had de beklaagde zich valselijk uitgegeven als cliënt van twee advocaten.

Op het internet had hij vervolgens verschillende negatieve commentaren geplaatst over deze advocaten.

De vraag bestond erin of deze commentaren als valsheid in informatica dienden te worden beschouwd.

2.

Valsheid in informatica vereist wat dat betreft volgende constitutieve bestanddelen:[2]

–          vervalsing van de waarheid via datamanipulatie;

–          gebruikmakend van een informatiesysteem of technologisch middel;

–          een bedrieglijk opzet of oogmerk om te schaden;

–          een verandering van de juridische draagwijdte van de gegevens.

Met betrekking tot deze laatste voorwaarde stelt het Hof van Beroep dat een anoniem geplaatste commentaar op het internet waarbij de gebruiker zijn of haar subjectieve beleving weergeeft geen valsheid in informatica uitmaakt.[3]

Er kan immers niet redelijk worden aangenomen dat dergelijke commentaren, die per definitie nagenoeg oncontroleerbaar zijn, temeer wanneer ze anoniem worden gedaan, en waarvan de juridische draagwijdte uiterst beperkt is, van aard zijn om de gemiddelde bezoeker van de betrokken website zonder meer te overtuigen van de waarachtigheid en juistheid van de vermelde commentaar of van de hoedanigheid van diegene die de commentaar plaatste, aldus het Hof.[4]

3.

Dat het anoniem plaatsen van negatieve commentaren op het internet geen valsheid in informatica uitmaakt, houdt echter geen vrijgeleide in om voortaan over om het even wie valse informatie te verspreiden op het internet.

Dergelijke handelingen kunnen nog steeds strafbaar worden gesteld onder de vorm van andere misdrijven, zoals bijvoorbeeld valse naamdracht, laster en eerroof of belaging.[5]

Daarnaast blijft uiteraard steeds de mogelijkheid bestaan om een schadevergoeding te vorderen bij de burgerlijke rechter.

 

Heeft u zelf twijfels bij het plaatsen van een commentaar of wenst u iets te ondernemen tegen een anoniem geplaatste commentaar, aarzel dan niet om ons te contacteren.

 

Matthias Boeckstijns

Christian Clement

 

[1] Gent 19 mei 2015, RABG 2016/1, 54.

[2] A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 35.

[3] Gent 19 mei 2015, RABG 2016/1, 54.

[4] Gent 19 mei 2015, RABG 2016/1, 54.

[5] V. VEREECKE, “Anonieme internetcommentaren dringen zich niet op aan de openbare trouw” (noot onder Gent 19 mei 2015), RABG 2016/1, 73.

PDF

Het uitoefenen van een activiteit als zelfstandige gaat steeds gepaard met ernstige investeringen en risico’s.[1]. Het is niet ondenkbeeldig dat op een dag schuldeisers aan Uw deur staan (letterlijk). Ter bescherming van de zelfstandige voerde de wetgever de niet-beslagbaarheid van de gezinswoning voor zelfstandigen in. Aan de toekenning van deze bescherming worden enkele voorwaarden verbonden.

De bescherming kan worden ingeroepen door zelfstandigen, hieronder verstaat men: “iedere natuurlijke persoon die in België een beroepsbezigheid in hoofdberoep, in bijberoep of een beroepsbezigheid na pensionering uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is”[2]. Het betreft niet enkel de zelfstandige van een eenmanszaak maar ook de bestuurders en zaakvoerders van vennootschappen[3].

De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning geldt enkel voor zover het onroerend goed de hoofdverblijfplaats uitmaakt van de zelfstandige, waarop hij een zakelijk recht heeft[4]. De hoofdverblijfplaats is “het onroerend goed waar de zelfstandige het grootste deel van het jaar verblijft”[5]. Dit is eerder een feitenkwestie. Het is bijvoorbeeld niet noodzakelijk de plaats waar u gedomicilieerd bent.

In geval van een gemengd gebruik bestaat er een bijzondere regeling. Er is sprake van een gemengd gebruik wanneer “het onroerend goed tegelijk gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden en als woning”[6]. Wanneer de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden minder dan 30% omvat van de totale oppervlakte geldt de niet-beslagbaarheid voor het hele onroerend goed. Daarentegen, wanneer de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte is de bescherming enkel van toepassing op het gedeelte dat gebruikt wordt als gezinswoning. Dit gedeelte wordt expliciet door de notaris omschreven in de akte van verklaring van onbeslagbaarheid.

De verklaring van onbeslagbaarheid wordt opgesteld door een notaris. Hij maakt een gedetailleerde beschrijving van het onroerend goed en vermeldt of de zelfstandige eigenaar is van een eigen, gemeenschappelijke of onverdeeld zakelijk recht op het onroerend goed[7]. Wanneer de zakelijke rechten op hetzelfde onroerend goed nadien worden uitgebreid, is de bescherming ook hierop van toepassing, tenzij de schuldeiser kan aantonen dat de zelfstandige met deze uitbreiding tot doel heeft zijn solvabiliteit te verminderen[8]. Indien de zelfstandige gehuwd is, dient de notaris instemming te krijgen van diens echtgenoot, alvorens hij de akte van verklaring kan verlijden[9]. Zijn beide echtgenoten zelfstandige, dan kunnen zij hun verklaringen afleggen in eenzelfde akte[10]. In dat geval moeten zij elk een individuele verklaring afleggen, de verklaring zelf mag niet uitgaan van beide echtgenoten[11].

Van zodra de akte wordt overgeschreven in de hypothecaire registers treedt de bescherming in werking en kan zij worden tegengeworpen aan de schuldeisers[12].

De notaris rekent voor het opstellen en het herroepen van een akte van verklaring van niet-beslagbaarheid een ereloon van 500,00 euro aan[13].

De zelfstandige is alleen beschermd voor beroepsmatige schulden, niet voor privéschulden[14]. Bovendien geldt de bescherming enkel voor toekomstige beroepsschulden die ontstaan zijn na de overschrijving van de verklaring van onbeslagbaarheid[15].

De bescherming geldt niet voor:

–          schulden uit het privéleven ;

–          gemengde schulden die verband houden met zowel het privéleven als met de beroepsbezigheid ;

–          schulden van vόόr de overschrijving van de verklaring van onbeslagbaarheid ;

–          schulden uit een misdrijf, zelfs niet indien ze betrekking hebben op de beroepsbezigheid[16] ;

–          verschuldigde sociale bijdragen[17].

De niet-beslagbaarheid blijft uitwerking hebben voor het verleden na het verlies van de hoedanigheid van zelfstandige[18], doordat men bijvoorbeeld verandert van het statuut van een zelfstandige naar het statuut van een werknemer of ambtenaar. Daarenboven blijft zij uitwerking hebben bij de verandering of stopzetting van de zelfstandige activiteit[19]. Tot slot blijft zij in voege na ontbinding van het huwelijk op voorwaarde dat het onroerend goed wordt toebedeeld aan diegene die de verklaring heeft afgelegd. Maar dit geldt niet ten aanzien van de schulden die zijn ontstaan uit de zelfstandige beroepsbezigheid en waarvoor een inhouding moet plaatsvinden op het vermogen van de zelfstandige bij verdeling van de huwelijksgemeenschap[20].

Bij overlijden van de zelfstandige houdt de bescherming van niet-beslagbaarheid op voor de toekomst[21]. Daarnaast kan de zelfstandige op elk moment afzien van de verklaring van onbeslagbaarheid. De verklaring wordt dan geacht nooit te hebben bestaan waardoor alle schuldeisers opnieuw beslag kunnen uitoefenen[22]. Ziet u af van de verklaring ten opzichte van één schuldeiser, dan heeft dit het afzien van de verklaring ten opzichte van alle schuldeisers tot gevolg[23].

Indien de zelfstandige het onroerend goed waarop de verklaring van onbeslagbaarheid rust verkoopt, gaat de bescherming over op de verkregen waarde voor dit goed. Opdat hij de bescherming kan behouden, is hij verplicht met de verkregen geldsommen een nieuw onroerend goed aan te kopen dat hij bestemt als hoofdverblijfplaats[24]. De nieuwe akte van verkrijging moet een verklaring van wederbelegging van de geldsommen uit het vorige onroerend goed bevatten opdat de bescherming doorwerkt op het nieuwe onroerend goed. De bescherming wordt voortgezet, zelfs indien het nieuwe onroerend goed het bedrag van de geldsommen uit het vorige onroerend goed overstijgt, tenzij de schuldeiser kan aantonen dat de zelfstandige zich met opzet minder solvabel heeft willen maken[25]. Tot die tijd worden de geldsommen uit het oorspronkelijke onroerend goed bewaard bij de notaris die de akte van overdracht heeft verleden[26].

De bescherming van de gezinswoning tegen beslag geldt zolang de zelfstandige het onroerend goed als hoofdverblijfplaats betrekt. Wanneer de zelfstandige verhuist, gaat de bescherming onmiddellijk verloren, zelfs indien de zelfstandige zich nadien opnieuw op zijn vorige adres vestigt[27]. Om opnieuw van de bescherming te kunnen genieten, moet de zelfstandige een nieuwe verklaring van onbeslagbaarheid afleggen bij de notaris. Het voordeel van de niet-beslagbaarheid treedt niet automatisch opnieuw in werking.

Mocht u nog vragen hebben over deze kwestie, aarzel dan niet, onze specialisten helpen u graag verder.

 

 

JOOST PEETERS, VENNOOT STUDIO LEGALE ADVOCATEN
LAURA VAN DOOREN, STUDENT UA

 

 

[1]Artt. 7 en 8 Hyp. W.: het vermogen is ondeelbaar en dient als gemeenschappelijk onderpand voor de schuldeisers. De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning voor zelfstandigen is een uitzondering op dit principe.

[2] Art. 72 lid 1wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[3] Art. 7
2 lid 2 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[4] Art. 73 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[5]J., STEENACKERS, “Beschermd tegen beslag”, Trends, 23 januari 2014.

[6] Art. 75 lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[7] Art. 74, §1, lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[8] Art. 74, §1, lid 2 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[9] Art. 74, §2, lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[10] Art. 74, §3 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[11] J., STEENACKERS, “Beschermd tegen beslag”, Trends, 23 januari 2014.

[12] Art. 76, lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[13] Art. 82, lid 2 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[14] X., “Verhuizen uit uw onbeslagbaar verklaarde woning…”, www.tipsenadvies.be , (geconsulteerd 8 september 2015).

[15] Art. 77, lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[16] Art. 77, lid 2 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[17] Art. 77, lid 3 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[18] Art. 77, lid 4 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[19] Art. 77, lid 5 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[20] Art. 79 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[21] Art. 80 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[22] Art. 78 lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[23] Art. 78 lid 2 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[24] Art. 81, §1, lid 1 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[25] Art. 81, §1, lid 3 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[26] Art. 81, §1, lid 2 wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

[27]Cass. 3 oktober 2014, NJW 2015, afl. 315, 66.

 

De auteurs zijn niet aansprakelijk voor de verstrekte info die louter indicatief is en gebaseerd op de voorhanden zijnde rechtspraak en rechtsleer op het moment van de publicatie.

Zij zijn slechts een algehele leidraad en niet toepasbaar op een concrete casus.

De auteurs aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor gevolgtrekkingen uit de teksten.

PDF

Je hoort het wel vaker: een persoon wordt gediscrimineerd op basis van zijn huidskleur, ras, seksuele geaardheid, enz. Vaak is dit in het kader van de zoektocht naar een arbeidsbetrekking.

Doch, ook op het vlak van huisvesting worden personen regelmatig gediscrimineerd.

Er is sprake van discriminatie wanneer iemand op basis van een bepaalde discriminatiegrond verschillend wordt behandeld zonder dat hiervoor een gegronde rechtvaardiging kan gegeven worden. [1]

Enkele van deze discriminatiegronden zijn:

 –        Seksuele geaardheid: bv. een eigenaar wenst enkel aan ‘traditionele koppels’ te verhuren;

–        Vermogen[2];

–        Huidige of toekomstige gezondheidstoestand: bv. een eigenaar verneemt dat een kandidaat-huurder zware gezondheidsproblemen heeft en besluit de onderhandelingen af te breken uit vrees dat de mogelijke huurder de huurgelden niet zal kunnen betalen gezien zijn gezondheidstoestand;

–        Handicap: bv. weigeren om hellend vlak te installeren aan de ingang terwijl subsidies de kosten kunnen compenseren;

–        Nationaliteit;

–        Ras;

–        Huidskleur;

–        Afkomst;

–        Nationale of etnische afstamming: bv. een advertentie plaatsen met de vermelding ‘geen vreemdelingen’;

–        Geslacht: bv. Een 32-jarige man die geen studentenkamer mag huren, omdat de rest van het pand gehuurd wordt door jongere dames[3].

 

Hoewel eigenaars en verhuurders in zekere zin vrij zijn in het bepalen van huur- of aankoopvoorwaarden, mogen zij geen discriminerende selectiecriteria hanteren die niet objectief of redelijk te verklaren zijn.

Een direct onderscheid is enkel gerechtvaardigd wanneer de maatregel beantwoordt aan een legitiem doel én wanneer de middelen voor het bereiken van dit doel passend en noodzakelijk zijn.

Ook indirecte discriminatie is verboden. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de verhuurder of de verkoper de aangegeven prijs plots verhoogt zodra een persoon met een handicap zijn wens uitdrukt om het pand te huren of te kopen.

De Rechtbank van Eerste aanleg te Namen[4] veroordeelde recent een verhuurder die eiste dat kandidaat-huurders een minimuminkomen van € 2.000 en een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur konden voorleggen.

Deze uitspraak vormt een belangrijk precedent in België op het vlak van discriminatie.

De verhuurder in kwestie had een advertentie geplaatst met daarin de twee bovenstaande vereisten om zo te vermijden dat het pand verhuurd werd aan een insolvabale huurder. Het bewijs van de discriminatie lag daarmee volgens de rechter voor de hand: het stond immers op schrift. Bovendien werden de feiten geenszins door de verhuurder betwist.

De verhuurder meende dat hij hiermee een legitiem belang nastreefde. Hij stelde dat een ongelijke behandeling geoorloofd was, omdat hij zich anders onvoldoende zou kunnen wapenen tegen insolvabele huurders.

De rechter was echter een andere mening toegedaan. Hij oordeelde dat het gedrag van de verhuurder buitensporig was en de grenzen van een normale dekking tegen het risico op insolvabiliteit te buiten ging. De criteria maakten dat ook solvabele kandidaat-huurders werden uitgesloten. Denk maar aan huurders met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of gepensioneerden.

Uiteraard is het niet verboden om de solvabiliteit van mogelijke huurders na te gaan. Het betalen van de huurprijs behoort immers tot één van de essentiële verplichtingen van de huurder. Men mag daarbij echter geen volledige categorie kandidaat-huurders uitsluiten (bv. personen met een werkloosheidsuitkering of een leefloon).

Het nagestreefde doel bleek in casu dan ook legitiem: een verhuurder mag ernaar streven zich te verzekeren van de solvabiliteit van een huurder.[5] Het probleem schuilde zich volgens de rechter achter de vereiste “noodzakelijkheid” van de aangewende middelen om dat doel te bereiken. De rechtbank was van mening dat er hiervoor alternatieve hypotheses voorhanden waren.

Het merkwaardige aan deze zaak was, zoals reeds aangehaald, dat de discriminatie zwart op wit stond. Uiteraard is het mogelijk dat de verhuurder in deze zaak simpelweg niet de intentie had om discriminerend te zijn.

Nochtans is het in de meeste gevallen zeer moeilijk om discriminatie te bewijzen. Zo zal men niet snel een advertentie tegenkomen waarin wordt vermeld dat allochtonen zich niet hoeven aan te bieden.

Om eigenaars en andere mensen die bij de verhuur of verkoop van een pand betrokken zijn te helpen, heeft het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding een brochure uitgegeven. De brochure gaat in op hoe discriminatie vermeden kan worden en bevat nuttige tips en aanbevelingen. Ook voor kandidaat-huurders en kopers is er een zeer handige brochure. [6]

Wie niet oppast, kan immers wel eens een stakingsvordering[7] aan zijn been hebben of zelfs een correctionele veroordeling[8] oplopen.

 

Heeft U twijfels bij Uw huur- of verkoopvoorwaarden of wenst U gewoon een aangepaste begeleiding, aarzel dan niet om onze specialisten te contacteren!

 

[1]Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007, 29016.

[2]Rb. Namen 5 mei 2015, TBO 2015, 290.

[3]Rb. West-Vlaanderen, afdeling Brugge, 10 november 2014, TBO 2015, 288.

[4]Rb. Namen 5 mei 2015, TBO 2015, 290.

[5]F. Helsen, “Selectie van huurders op basis van inkomen: normaal, noodzakelijk en legitiem”, TBO 2015, (291) 292.

[6]http://www.diversiteit.be/discriminatie-op-de-huisvestingsmarkt-hoe-kan-je-reageren ; http://www.diversiteit.be/discriminatie-op-de-huisvestingsmarkt-praktische-tips-voor-eigenaars

[7]Art. 20 Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007, 29016.

[8] Art. 22 e.v. Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007, 29016.

PDF

Het kraken van panden is geen nieuw fenomeen, doch wint de laatste tijd blijkbaar opnieuw aan populariteit. Opvallend is dat krakers zich steeds beter organiseren en geïnformeerd zijn over de “do’s” en “dont’s” van kraken. Er zijn verschillende websites (alsook sociale media), waarop krakers informatie uitwisselen over hoe ze hun rechten best kunnen laten gelden. Eén en ander is ook de overheid niet ontgaan, die thans volop in de weer is met een nieuw wetsvoorstel dat de rechtspositie van de eigenaars zal versterken.

 

  1. Huidige wetgeving

 

Het is opmerkelijk dat het louter kraken van onbewoonde panden op zich in België geen misdrijf is. Enkel het betreden van bewoonde panden, zonder toestemming van de bewoner is strafbaar. Dit wordt immers gekwalificeerd als huisvredebreuk (art. 439 ev. Sw). Slechts wanneer het kraken van onbewoonde panden gepaard gaat met bijzondere omstandigheden, kan er mogelijks sprake zijn van een strafbare feiten. Voorbeelden van zo’n strafbare omstandigheden zijn: het vernielen van bouwwerken (art. 521 Sw.); vernielen van afsluitingen (545-546 Sw.); aanbrengen van graffiti of op andere wijze beschadigen van onroerende eigendommen (art. 534 bis-ter Sw.),… [1]

Wanneer een kraker dus een leegstaand pand betreedt en het gaat bewonen, begaat hij nog geen misdrijf. Sterker nog. Eens hij het pand bewoont, geniet hij zelf een zekere bescherming in het gekraakte pand, ondanks hij feit dat hij het pand op onrechtmatige wijze is binnengetreden. De beoordeling of een bepaalde kraker “woont” in een pand is een feitelijke beoordeling die aan de rechter zal worden overgelaten. De loutere aanwezigheid van een bed en voedingsmiddelen werden door bepaalde rechtspraak reeds aanvaard als voldoende bewijs van duurzame bewoning.

Deze bijzondere situatie, die bij veel burgers toch enige gevoelens van onrechtvaardigheid oproepen, worden veroorzaakt doordat er in krakerssituaties een samenspel wordt gecreëerd van meerdere grondrechten, zowel in hoofde van de kraker als de eigenaar. Zo speelt onder meer het eigendomsrecht van de eigenaar van het betrokken pand (art. 16 G.W.) ten opzichte van het recht op een behoorlijke huisvesting van de kraker (art. 23, 3° G.W.). Ook de onschendbaarheid van de woning (art. 15 G.W.) speelt een belangrijke rol, te meer nu naar gelang de omstandigheden beide partijen zich hierop kunnen beroepen. Deze onschendbaarheid van de woning houdt namelijk in dat niemand zonder toestemming een woning mag betreden, maar dit geldt niet alleen voor de eigenaar van de woning. Dit kan dus leiden tot de perverse situatie waarbij de krakers eerst zelf de onschendbaarheid van een woning schenden om vervolgens door diezelfde regel te worden beschermd.

Geen enkel grondrecht is evenwel absoluut en kan bijvoorbeeld worden beperkt door de uitoefening van andere grondrechten. Wanneer de eigenaar van een gekraakt pand zich dus tot de rechter zou wenden om zijn eigendomsrecht uit te oefenen, zal de rechter een belangenafweging dienen te maken met de grondrechten van de kraker.

 

  1. Actiemogelijkheden

 

Het feit dat kraken op zich niet strafbaar is, wil uiteraard niet zeggen dat U als eigenaar niets kan ondernemen tegen krakers. In tegendeel. Om te vermijden dat de kraker zich door zijn voortdurend, onafgebroken en ongestoord bezit als eigenaar van het pand, het pand ook effectief zou verkrijgen (art. 2229 BW), moet U als eigenaar optreden.

De meest voor de hand liggende stap die U als eigenaar kan te nemen is een procedure ten gronde voor de Vrederechter starten, waarbij U de onmiddellijke ontruiming vraagt van de krakers met al wie of wat zich nog in het pand mogen bevinden.[2]

Dergelijke procedure wordt in beginsel ingeleid via een dagvaarding, hetgeen evenwel impliceert dat U de identiteit van minstens één kraker dient te kennen. Artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek schrijft immers voor dat de dagvaarding op straffe van nietigheid de naam, voornaam en de woonplaats (of bij gebreke daaraan de verblijfplaats) van de te dagen partij moet bevatten. Om deze identiteit te achterhalen kan U best de politie of een gerechtsdeurwaarder op de krakers afsturen. Regelmatig plaatsen krakers ook hun officiële woonplaats op het adres van het gekraakte pand. In dit geval, kan U de vereiste identiteitsgegevens ook opvragen in het rijksregister via tussenkomst van uw advocaat.

Wanneer het absoluut onmogelijk is om de identiteit van de krakers te achterhalen (bijvoorbeeld als zij de toegang tot het pand blokkeren, geen medewerking verlenen aan de politie, geen identiteitskaart of andere legitimatiedocumenten kunnen voorleggen, etc.), dan kan de procedure ook worden ingeleid middels een eenzijdig verzoekschrift bij de Vrederechter.

Wanneer de Vrederechter de vordering ontvankelijk en gegrond heeft verklaard, kan de gerechtsdeurwaarder aan het werk. Hij zal het vonnis betekenen en vervolgens overgaan tot (gedwongen) uitzetting. Let wel, indien u de procedure heeft ingeleid via een eenzijdig verzoekschrift, kan elke belanghebbende partij (i.e. onder meer elke kraker die het pand bewoont) nog derdenverzet aantekenen tegen het vonnis, binnen een termijn van 30 dagen nadat het vonnis aan hem werd betekend (art. 1033 Ger.W.). Werd de procedure ingeleid via een dagvaarding, kan uiteraard ook nog beroep worden aangetekend tegen de beslissing van de Vrederechter (of verzet indien de krakers verstek lieten).

 

  1. Wetsvoorstel

 

Dat de huidige wetgeving ontoereikend is om de problematiek van krakers op eenvoudige en kordate wijze aan te pakken is ook de overheid niet ontgaan. In het huidige Federaal regeerakkoord is voorzien dat deze regelgeving dient te worden herzien, teneinde de uitdrijving te versnellen.[3]

In uitvoering van dit Federaal regeerakkoord werd op 2 april 2015 een wetsvoorstel ingediend, dat de huidige regelgeving zou wijzigen door het kraken van panden alsnog strafbaar te stellen.[4] De bekommernissen van de overheid worden in dit wetsvoorstel als volgt samengevat:

“Het kraken van een woning is niet specifiek verboden bij wet. De eigenaar kan enkel via een burgerrechtelijke procedure de uitzetting van de krakers vragen en ook gemeente en politie kunnen weinig ondernemen. Intussen wordt de onrechtmatige bewoner beschermd door het recht op onschendbaarheid van de woning. Om dit te verhelpen stelt dit wetsvoorstel het kraken van onroerende goederen strafbaar.”

Het huidige wetsvoorstel stelt een aanpassing en uitbreiding voorop van het artikel 439 van het Strafwetboek om van kraken een strafbare handeling te maken. Hiermee volgt België in de voetsporen van Nederland, waar reeds vanaf 01.10.2010 het verbod op kraken in werking is getreden.

Het huidige artikel 439 Strafwetboek stelt dat: Met gevangenisstraf van 15 dagen tot 2 jaar en met geldboete van 26€ tot 300€ wordt gestraft hij die, zonder een bevel van de overheid en buiten de gevallen waarin de wet toelaat in de woning van bijzondere personen tegen hun wil binnen te treden
, in een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan binnendringt, hetzij met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, hetzij door middel van braak, inklimming of valse sleutels.

Concreet zou volgens het recente wetsvoorstel het toepassingsgebied van artikel 439 Strafwetboek worden verruimd door de passage “door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan” te vervangen door “andermans onroerend goed”.

Door deze wijziging wordt er ten eerste geen onderscheid meer gemaakt naargelang de verschillende soorten onroerende eigendom. Ten tweede wordt er ook geen onderscheid meer gemaakt tussen een bewoond of onbewoond onroerend goed.

Verder zaal ook worden voorzien in eenzelfde strafmaat voor hij die onrechtmatig een onroerend goed in gebruik neemt, er vertoeft of het bezet en op verzoek van de rechthebbende niet onmiddellijk overgaat tot ontruiming of zich niet onmiddellijk verwijdert.

 

  1. Besluit

 

Voorlopig is het louter kraken van leegstaande panden in België nog geen misdrijf. Eigenaars die geconfronteerd worden met krakers, kunnen zich momenteel dus enkel wenden tot de burgerlijke rechter als zij tot uitzetting van deze onrechtmatige bezetters willen overgaan. Wij hebben inmiddels een zeer ruime ervaring opgebouwd om op redelijk korte termijn een vonnis tot uitzetting te bekomen tegen ongewenste krakers, maar mogelijks zal dit in de nabije toekomst dus nog sneller kunnen gaan.

De overheid heeft inmiddels immers ook ingezien dat de huidige wettelijke bepalingen ontoereikend zijn om deze problematiek op snelle en kordate wijze aan te pakken en lanceerde daarom alvast een wetsvoorstel dd. 02.04.2015, die ook het kraken van onbewoonde panden strafbaar zou stellen. Als dit voorstel ook effectief wet wordt, zullen de eigenaars een bijkomend wapen hebben in hun strijd tegen de krakers. Of dit wapen ook zo effectief zal blijken te zijn als in Nederland (bijvoorbeeld in Amsterdam alleen werden in de eerste 20 maanden na de inwerkingtreding van het verbod op kraken maar liefst 330 kraakpanden ontruimd door de politie[5]), zal onder meer afhangen of de politiediensten en het openbaar ministerie een prioriteit zullen maken van dit (nieuwe) misdrijf. Mocht dit niet zo zijn, blijven uiteraard ook de burgerlijke procedures ter beschikking in de strijd tegen krakers.

 

[1] T. Vandromme, “Het kraken van panden bekeken vanuit de grondrechten, het strafrecht en het burgerlijk recht (inclusief het procesrecht)”, RW 2014-15, nr. 35, 1371.

[2] In geval van uiterste hoogdringendheid kan ook de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg worden gevat via een procedure in kort geding. De voorzitter kan in voorkomend geval wel enkel uitspraak doen over de uitzetting en niet over mogelijke andere vorderingen ten gronde zoals bijvoorbeeld schadevergoedingen voor vernielingen die werden toegebracht aan het betrokken pand.

[3] Pagina 92 van het Federaal Regeerakkoord dd. 09.10.2014.

[4] Voorstel tot wet tot wijziging van het Strafwetboek wat betreft het zonder toestemming van de eigenaar in gebruik nemen van een onroerend goed, Parl. St. Kamer, nr. 1008/001.

[5]https://nl.wikipedia.org/wiki/Kraken_in_Nederland

                                                                                                                                                 

De auteurs zijn niet aansprakelijk voor de verstrekte info die louter indicatief is en gebaseerd op de voorhanden zijnde rechtspraak en rechtsleer op het moment van publicatie.

Zij zijn slechts een algehele leidraad en niet toepasbaar op een concrete casus.

De auteurs aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor gevolgtrekkingen uit de teksten

http://newsmonkey.be/article/76902

 

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!