Jaar: 2017
PDF

Nous ne sommes pas un cabinet de niche, mais offrons une spécialisation approfondie dans différentes matières juridiques.

Vous serez en grande partie chargé de gérer des dossiers de droit commercial et de droit civil au sens large, sous la direction de Me Joost Peeters.

Nous cherchons un avocat-stagiaire hautement motivé et enthousiaste, avec le français comme langue maternelle, et prêt à relever les défis auxquels l’avocature moderne est confrontée.

Nous attendons de vous une attitude de travail indépendante et orientée vers l’initiative, avec de bonnes connaissances juridiques, une capacité de réflexion pragmatique et une attention aux détails.

Nous offrons un opportunité de travail dynamique où la collégialité et l’esprit d’équipe sont très appréciés.

Vous bénéficiez d’une rémunération correcte et d’une formation de qualité, laissant une place pour gérer vos propres dossiers.

Contact :
Elke Willems
[email protected]
03/216.70.70

PDF

 

In België bestaat er geen specifieke wet die het opnemen van een gesprek, waaraan men zelf deelneemt, verbiedt.

Men kan dus gesprekken tussen zichzelf en een derde opnemen, zonder hiervoor gestraft te worden.

Uiteraard doet dit heel wat vragen rijzen. Zijn er dan geen andere regels die het opnemen van gesprekken kunnen tegenhouden? Wat met de bescherming van de rechten van de mens?

Zelfs artikel 8.1 EVRM die het recht op privacy waarborgt, belet het louter opnemen van een gesprek door een deelnemer aan dit gesprek zonder medeweten van de andere deelnemers niet.[1]

Wel kan men deze opgenomen (telefoon)gesprekken niet zo maar publiekelijk verspreiden.

Op grond van artikel 314bis, §2, lid 2 van het Strafwetboek wordt gestraft “hij die, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, gebruik maakt van een wettig gemaakte opname van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem.”

Als men de opnames gebruikt voor een andere reden dan voor zichzelf en om een andere reden zoals voorzien in artikel 314bis, §2, tweede lid Sw. – dus bijvoorbeeld met het oog op bewijsvoering, maar evenzeer indien men de opnames van het gesprek onbewust overmaakt aan een derde – kan dit wel een schending van artikel 8 EVRM uitmaken.[2]

Het Hof van Cassatie heeft onder meer in haar arrest van 9 september 2008 bepaalt dat men, in het licht van de specifieke omstandigheden waarin het opnemen van het gesprek en het verspreiden van het opgenomen gesprek geschiedde, een schending van artikel 8 EVRM zal kunnen vaststellen. Hierbij neemt de rechter het criterium van de redelijke privacyverwachting van de deelnemers aan het gesprek en het beoogde doel van de opname in overweging.[3]

Dit is geen gemakkelijke opgave.

De rechter zal rekening houden met onder meer de inhoud van het gesprek, de omstandigheden waaronder het gesprek plaatsvond, de hoedanigheid van de deelnemers aan het gesprek en de hoedanigheid van de bestemmeling van de opname.

Als men de opgenomen gesprekken verspreidt, bestaat er bovendien uiteraard nog kans dat men vervolgd wordt voor andere strafrechtelijke inbreuken, zoals bijvoorbeeld laster en eerroof. Als men de opgenomen gesprekken bewust verspreidt om bijvoorbeeld iemand anders ten schande te maken, is artikel 314bis, §2, tweede lid Sw. van toepassing.

Wenst u zelf een (telefoon)gesprek op te nemen in het licht van de bewijsvoering in een geschil of bent u zelf slachtoffer van een ten onrechte opgenomen gesprek, aarzel dan niet om contact op te nemen met onze specialisten voor verder advies en bijstand. Klik hier om contact met ons kantoor op te nemen.

Nota bene 1: het Hof van Cassatie heeft eveneens toegestaan dat een cliënt een gesprek tussen hem en zijn raadsman kan opnemen zonder dat dit een schending van beroepsgeheim uitmaakt (artikel 458 Sw.).[4] Of we dit een goed idee vinden, is natuurlijk nog iets anders…

Nota bene 2: Het opnemen van telefoongesprekken waaraan men zelf niet deelneemt, is wel opgenomen in het Belgische Strafwetboek en is enkel in het licht van zeer specifieke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in het raam van bijzondere opsporingstechnieken, toegestaan.

Bronnen:

Cass. 9 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 26.

Cass. 9 september 2008, Arr.Cass. 2008, 1890.

Cass. 17 november 2015, RW 2017, 380.

R. Verstraeten, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 876.

P. Arnou, “Eigen telefoongesprekken opnemen mag van Cassatie”, Juristenkrant 2001, afl. 25, 5.

[1] Cass. 9 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 26; Cass. 9 september 2008, Arr.Cass. 2008, 1890.

[2] Cass. 9 september 2008, Arr.Cass. 2008, 1890.

[3]Ibid.

[4]Cass. 17 november 2015, RW 2017, 380.

———————————————————————————————————————–

L’enregistrement des conversations

Il n’existe en Belgique aucune loi spécifique qui interdit d’enregistrer une conversation (par exemple téléphonique) à laquelle on prend part.

On peut donc enregistrer des discussions avec un tiers, sans encourir la moindre peine.

Cela soulève naturellement bien des questions. N’y aurait-il pas d’autres règles qui pourraient empêcher l’enregistrement de ces conversations ? Quid de la protection des Droits de l’Homme ?

Même l’article 8.1 de la Convention Européenne des Droits de l’Homme (CEDH), qui garantit le droit au respect de la vie privée, n’interdit pas le simple enregistrement d’une discussion par une personne qui y participe, à l’insu des autres participants[1].

Il n’est toutefois pas nécessairement permis de rendre publiques ces discussions (téléphoniques ou non).

L’article 314bis, §2, al. 2 du Code pénal punit « quiconque, avec une intention frauduleuse ou à dessein de nuire, utilise un enregistrement, légalement effectué, de communications non accessibles au public ou de données d’un système informatique ».

Si l’on utilise les enregistrements à une autre fin que pour soi-même et même dans d’autres objectifs que ceux mentionnés dans l’article 314bis, §2, al. 2 C.P. – par exemple en vue de s’en servir comme preuve mais égalent si l’on transmet les enregistrements inconsciemment à des tiers – cela peut constituer une violation de l’article 8 de la CEDH[2].

Dans son arrêt du 9 septembre 2008, la Cour de cassation a notamment décidé que, à la lumière des circonstances particulières dans lesquelles se produisent l’enregistrement d’une discussion et le partage de l’enregistrement, l’on pourra considérer qu’il s’agit d’une violation de l’article 8 de la CEDH. Le juge prendra en compte le critère de l’attente raisonnable du respect à la vie privée des participants à la discussion et l’objectif de l’enregistrement[3].

Ce n’est naturellement pas une tâche facile.

Le juge prendra en compte notamment le contenu de la conversation, les circonstances dans lesquelles cette conversation s’est tenue, la qualité des participants, et la qualité du destinataire de l’enregistrement.

En cas de partage d’un enregistrement, existe naturellement également le risque d’être poursuivi pour d’autres infractions pénales, par exemple la calomnie ou la diffamation. Si l’enregistrement est volontairement partagé par exemple à dessein de nuire à une personne, l’article 314
bis, §2, al. 2 du Code pénal sera d’application.

Si vous souhaitez vous-même enregistrer une conversation (téléphonique ou non) afin de vous en servir comme preuve dans un litige, ou si vous êtes victime d’un enregistrement illégal d’une conversation, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes pour obtenir une assistance et plus de conseils.

N.B. 1: la Cour de cassation a également estimé qu’un client qui enregistre une conversation entre lui et son conseil ne viole pas le secret professionnel garanti par l’article 458 du Code pénal[4]. Quant à savoir s’il s’agit selon nous d’une bonne idée, c’est naturellement une toute autre question.

N.B. 2: L’enregistrement de conversations téléphoniques auxquelles on ne participe pas, est bien prévue dans le Code pénal belge. Cet enregistrement n’est permis que dans des circonstances très spécifiques, comme par exemple dans le cadre de techniques particulières de recherche.

Sources:

Cass., 9 janvier 2001, Arr.Cass. 2001, p. 26.

Cass., 9 septembre 2008, Arr.Cass. 2008, p. 1890.

Cass., 17 novembre 2015, R.W. 2017, p. 380.

R. Verstraeten, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, p. 876.

P. Arnou, “Eigen telefoongesprekken opnemen mag van Cassatie”, Juristenkrant 2001, n°25, p. 5.

[1] Cass., 9 janvier 2001, Arr.Cass. 2001, 26; Cass. 9 septembre 2008, Arr.Cass. 2008, p. 1890.

[2] Cass., 9 septembre 2008, Arr.Cass. 2008, p. 1890.

[3]Ibid.

[4] Cass., 17 novembre 2015, R.W. 2017, p. 380.

PDF

 

 

Wij zijn geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen.

 

U zal grotendeels worden ingezet in het ruime handels- en burgerlijk recht (incl. vastgoedrecht) onder leiding van Mtr. Olivier Boes.

 

 

Wij zoeken een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat.

 

Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.

 

 

Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

 

U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

 

 

 

Contact :

 

Elke Willems

[email protected]

03/216.70.70

PDF

STUDIO-LEGALE advocatenkantoor is op zoek naar een enthousiaste administratief bediende voor een zwangerschapsvervanging (01/02/2018 t.e.m. 31/05/2018).

 

 

  • FUNCTIEOMSCHRIJVING

 

 

  • Uittypen en verwerken dictaat
  • Telefoon
  • Post in / post uit
  • E-mailbeheer
  • Agendabeheer
  • Klassement

 

 

  • PROFIEL

 

  • Blindtypen
  • Nauwkeurig, ordelijk, sterk in administratie
  • Franse, Engelse en Nederlandse talenkennis
  • Gedreven, zelfstandig maar tegelijkertijd ook sterk in het samenwerken
  • IT-vaardigheden (MS OFFICE)
  • Flexibel

 

 

  • AANBOD

 

  • Voltijdse tijdelijke zwangerschapsvervanging
  • Dagwerk 8u30 – 17u00
  • Correcte verloning
  • Aangename werksfeer

 

 

Stuur uw CV en motivatie naar [email protected] en wij contacteren u.

PDF

 

Het is verboden om reclame te maken die de consument misleidt of kan misleiden. Het economisch gedrag van consumenten en beroepsbeoefenaars zou immers beïnvloed kunnen worden door dergelijke reclame. Ook concurrenten kunnen schade ondervinden door deze reclame.[1]

Of reclame al dan niet beschouwd kan worden als misleidend, is een feitenkwestie waarover de rechtbank zal oordelen. Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met volgende elementen:

–          De kenmerken van de goederen of diensten zoals de beschikbaarheid, de samenstelling, de herkomst, enz ;

–          De prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend ;

–          De voorwaarden voor de levering van goederen en de verlening van diensten ;

–          De hoedanigheid, kwalificaties en rechten van de adverteerder.[2]

Het is wel toegelaten om hyperbolische reclame te maken. Dit is reclame waarin de adverteerder de kwaliteiten van zijn producten of diensten op zo’n manier overdrijft dat de geadresseerden van de reclame beseffen dat de reclame niet letterlijk maar met de nodige korrel zout moet worden genomen.[3]

Het Hof van Beroep te Gent diende zich zo bijvoorbeeld te buigen over de vraag of een slogan die stelt dat een onderneming gegarandeerd de goedkoopste is, als misleidend dient te worden beschouwd.[4]

De slogan luidde als volgt: “Niet op congé met Sunjets.be? Maar alé.. Ik ben nog nooit op Sunjets.be geweest. Maar alé.. Niet iedereen is klaar om Sunjets.be te ontdekken. Jammer want Sunjets is de sterkste touroperator op het internet: veilig, betrouwbaar en gegarandeerd de goedkoopste. Niet op congé met Sunjets.be? Maar alé..”

De Vlaamse Reisbureaus wilden dat het Hof van Beroep Sunjets verbood om tijdens reclamespots ‘te beweren, op gelijk welke wijze en gelijk welk medium, dat zij “gegarandeerd de goedkoopste” en “de goedkoopste” is en/of daar reclame over te maken.’

Het Hof van Beroep oordeelde evenwel dat de reclamespot aangemerkt diende te worden als hyperbolische reclame, niet als misleidende. Concreet gezien zal de consument het gebruik van ‘congé’, ‘alé’ en ‘.be’ als humoristisch ervaren en daardoor ook de hele reclameboodschap relativeren. De gemiddelde consument zal dus beseffen dat de boodschap bedoeld is om Sunjets.be naambekendheid te geven en dat men de rest van de reclameboodschap bijgevolg niet letterlijk moet opvatten.

 

Zo zijn onderstaande reclameboodschappen duidelijke voorbeelden van hyperbolische reclame nu er gretig gebruik wordt gemaakt van superlatieven:

–          “The best there is” (Durex)

–          “Probably the best beer in the world” (Carlsberg)

Combineert men superlatieven dan ook nog eens met een beetje humor, dan komt men bijvoorbeeld uit op volgende leuke slogans:

–          “Nothing sucks like an Electrolux” (Electrolux)

–          “Voor een paar patatjes ben je in Cherso” (Transavia.com)

De beste raad die men dus kan meegeven is: hoe meer men overdrijft, hoe minder men misleidt.

Wij staan U graag bij om na te kijken of Uw reclame door de beugel kan, of om U te helpen in een geschil tegen een concurrent.

 

Joost PEETERS

[email protected]

 

 

[1]Art. 2 richtlijn Europees Parlement en de Raad 2006/114/EG,12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, PB. L.27 december 2006, afl. 376, 21.

[2] VI.98 WER

[3] K. Byttebier, E. De Batselier en R. Feltkamp, Tendensen in het economisch recht, Antwerpen, Maklu, 2006, 145.

[4] Gent 26 november 2012, NJW 2014, noot R. Steennot.

 

——————————————————————————-

STUDIO-LEGALE: PROBABLY THE BEST LAW FIRM IN THE UNIVERSE

Il est interdit de faire de la publicité qui induit (ou peut induire) le consommateur en erreur. Le comportement économique des consommateurs et des professionnels pourrait être influencé par de telles publicités. Les concurrents pourraient également subir un dommage[1].

La question de savoir si une publicité peut, ou non, être considérée comme trompeuse est une question de faits sur laquelle le tribunal aura à se prononcer. Différents éléments seront alors pris en compte :

–        Les caractéristiques des biens ou services, comme leur disponibilité, leur composition, leur origine, etc. ;

–        Le prix, ou la façon dont le prix est calculé ;

–        Les conditions pour la livraison des biens ou la prestation des services ;

–        La qualité, les qualifications et les droits de l’annonceur[2].

Il est autorisé de faire de la publicité « hyperbolique », c’est-à-dire de la publicité dans laquelle l’annonceur exagère les qualités de son produit d’une manière telle que les destinataires réalisent que la publicité ne peut pas être prise littéralement, mais qu’elle doit au contraire être prise avec un grain de sel[3].

La Cour d’appel de Gand s’est prononcée sur la question de savoir si un slogan qui indiquait qu’une entreprise garantissait être la moins chère, devait être considéré comme trompeur[4].

Le slogan était le suivant : “Pas en vacances avec Sunjets.be? Mais enfin… Je ne suis jamais parti avec Sunjets.be. Mais enfin… Tout le monde n’est pas prêt à découvrir Sunjets.be. Dommage, car Sunjets est le meilleur tour opérateur sur internet : sûr, fiable, et garanti le moins cher. Pas en vacances avec Sunjets.be ? Mais enfin…”[5].

Les agences de voyage flamandes voulaient voir Sunjets interdit, dans ses spots publicitaires, de « prétendre, d’une quelconque façon et sur un quelconque medium, être “garanti le moins cher” et le “meilleur marché” et d’en faire la publicité ».

La Cour d’appel a toutefois estimé que cette publicité devait être considérée comme de la publicité hyperbolique, et non pas comme de la publicité trompeuse. Concrètement, le consommateur devait comprendre la publicité comme ayant un caractère humoristique et donc relativiser l’ensemble du message. Le consommateur moyen comprend que l’objectif est de faire connaître Sunjets.be et qu’il ne faut par conséquent pas prendre l’ensemble du message de façon littérale.

Les publicités suivantes sont également des exemples clairs de publicité hyperbolique, vu l’usage qui est fait des superlatifs :

–        “The best there is” (Durex)

–        “Probably the best beer in the world” (Carlsberg)

En combinant des superlatifs avec un peu d’humour, on peut obtenir des slogans amusants :

–          “Nothing sucks like an Electrolux” (Electrolux)

Le meilleur conseil est donc le suivant : plus on exagère, moins on induit en erreur.

Nous vous assistons avec plaisir afin d’examiner si votre publicité est acceptable, ou pour vous aider dans un litige avec un concurrent.

 

Joost PEETERS

[email protected]

 

[1]Art. 2 Directive du Parlement européen et du Conseil 2006/114/EG,12 décembre 2006 en matière de publicité trompeuse et de publicité comparative, JOUE, 27 décembre 2006, L. 376, 21.

[2] VI.98 CDE

[3] K. Byttebier, E. De Batselier en R. Feltkamp, Tendensen in het economisch recht, Antwerpen, Maklu, 2006, 145.

[4] Gand, 26 november 2012, NJW 2014, noot R. Steennot.

[5] “Niet op congé met Sunjets.be? Maar alé.. Ik ben nog nooit op Sunjets.be geweest. Maar alé.. Niet iedereen is klaar om Sunjets.be te ontdekken. Jammer want Sunjets is de sterkste touroperator op het internet: veilig, betrouwbaar en gegarandeerd de goedkoopste. Niet op congé met Sunjets.be? Maar alé..”

PDF

Geschillenregeling in BVBA’s en NV’s

Als goede vrienden samen een vennootschap oprichten om bijvoorbeeld streekbieren te brouwen, klinkt zeer aanlokkelijk. Toch is dit niet altijd rozengeur en maneschijn. Ook dit kan tot de nodige discussies leiden. U wenst lokaal een sterke speler te blijven, terwijl uw vriend de wereldwijde markt wenst te veroveren. Uw vriend spendeert het ganse kapitaal aan “onnuttige” zaken- en plezierreisjes, terwijl u ganse dagen aan het werk bent.

Geschillen binnen een vennootschap maken het soms voor vennoten niet langer mogelijk om samen te werken. Uiteraard verdient het dan de voorkeur om een minnelijke regeling te bekomen, eventueel met behulp van een advocaat. Dit is echter niet altijd mogelijk.

Om een ontbinding of faillissement te voorkomen, heeft u sinds 1995 de mogelijkheid om uw vennoot uit te sluiten van de vennootschap, dan wel zelf uit de vennootschap te treden.

De Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel, zetelend zoals in Kort Geding, oordeelt over de “uitsluiting” en “uittreding”.

Let wel op voor het “boomerang”-effect.

Indien de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel uw vriend/vennoot meer geschikt acht de vennootschap te runnen en deze zelf ook een (tegen)vordering tot uitsluiting instelt, kan u zelf uitgesloten worden van de vennootschap.[1]

Ter verduidelijking, treft U hieronder een tabel waarbij “uitsluiting” en “uittreding” worden vergeleken.

mp

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zodoende heeft de rechter een ruime beoordelingsmarge aangaande de gegronde redenen, dit zowel bij “uittreding” als bij “uitsluiting”. De beslissing van de rechter zal – vanzelfsprekend – steeds afhankelijk zijn van de specifieke feiten en omstandigheden.

Indien u nog vragen heeft omtrent deze kwestie, aarzel niet om onze specialisten te contacteren. Zij helpen u graag verder.

 

[1] S. De Geyter, “Geschillenregeling en duurzame onenigheid tussen vennoten” (noot onder Gent 12 oktober 2015), NjW 2017, 282.
[2] Zie art. 334 (BVBA) en 636 (NV) van de Wetboek van Vennootschappen voor meer informatie.
[3] Cass. 21 maart 2014, RW 2014-2015, 1611.
[4] Gent, 12 oktober 2015, NjW 2017, 280.
[5] Art. 334 W.Venn.; Voorz. Kh. Brussel, 16 september 2015, TBH 2016, 476; Voorz. Kh. Antwerpen 23 december 2013, TRV 2015, 251, noot.
[6] M. CALUWAERTS, « l’Exclusion et le retrait forcé comme solution aux litiges entre associés » in Ed., Les conflits au sein des sociétés commerciales ou à forme commerciale, Jeune Barreau de Bruxelles, 2004, 190.
[7]Cass., 28 november 2011, RW 2012-2013, afl.1, 18.

 

 

PDF

Aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij in geval van annulering van een vlucht

 “Ryanair schrapt 294 vluchten”[1], een krantenkop die een week geleden te lezen was in de Tijd. Niets is vervelender dan klaar te staan om eindelijk op die welverdiende vakantie te vertrekken en op de luchthaven te vernemen dat de vlucht naar uw bestemming werd geannuleerd. Evenmin aangenaam wanneer u hierdoor een zakelijke afspraak of een belangrijk element in het buitenland moet missen.

 Helaas doen deze situaties zich eerder frequent dan zelden voor, wat voor heel wat frustraties zorgt bij de passagiers die hiervan het slachtoffer zijn. Deze frustraties worden des te groter wanneer daarbovenop geen of ontoereikende schadevergoeding wordt aangeboden wegens het ontbreken van een passende wettelijke omkadering.

 In 2004 heeft de Europese wetgever dan ook ingegrepen en de positie van de luchtvaartreizigers aanzienlijk verbeterd door enkele rechten van luchtverkeerspassagiers vast te leggen in een Verordening.[2] Deze waarborgen zijn van toepassing op alle passagiers, zowel op passagiers die vertrekken vanuit de Europese Unie als op passagiers die aankomen in de Europese Unie.[3]

 Rechten passagier

Als passagier is het belangrijk voldoende geïnformeerd te zijn omtrent de rechten die men heeft als slachtoffer van vertragingen of afgeschafte vluchten. De Europese verordening kent bepaalde rechten toe aan passagiers bij:

–      Annulering van een vlucht;

–      Vertraging van een vlucht;

–      Instapweigering op een vlucht.

 Annulering

 De annulering van een vlucht houdt in dat een geplande vlucht waarop minstens één plaats geboekt was niet wordt uitgevoerd. De luchtvaartmaatschappij is bij annulering van een vlucht verplicht de passagier de keuze te geven tussen:

–      de terugbetaling van de vlucht binnen de zeven dagen;

–      een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;

–      een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar de eindbestemming bij eerste gelegenheid;

–      een andere vlucht op latere datum naar keuze van de passagier indien er plaats beschikbaar is.

 Indien de passagier ervoor kiest een andere vlucht te nemen en de luchtvaartmaatschappij voorziet een vlucht naar een andere luchthaven dan diegene die daarvoor geboekt was, zal de luchtvaartmaatschappij ook moeten instaan voor de kosten die gemaakt moeten worden om daadwerkelijk vanuit de luchthaven naar de bestemming te geraken.

De passagier heeft daarenboven recht op verzorging. Dit houdt in dat de luchtvaartmaatschappij verplicht is maaltijden en verfrissingen in redelijke verhouding tot de wachttijd te verschaffen. Daarenboven heeft de passagier recht op twee gratis telefoongesprekken. Indien nodig zal de luchtvaartmaatschappij een hotelaccommodatie moeten voorzien.

Bovenop dit keuzerecht en verzorgingsrecht hebben de passagiers recht op een forfaitaire compensatie. Het bedrag van de compensatie staat in verhouding met de vluchtafstand en dus niet met de prijs van het vliegtuigticket (zie “Compensatie”).

Vertraging

 Wanneer de vlucht een vertraging oploopt van:

–      twee uur of meer voor vluchten gelijk aan of minder dan 1500 km

–      drie uur of meer voor vluchten binnen Gemeenschap van meer dan 1500 km + andere vluchten tussen 1500 km en 3000 km

–      vier uur voor alle andere vluchten

heeft de passagier net zoals bij de annulering van een vlucht recht op verzorging.

 Indien de vlucht ten minste vijf uur vertraging heeft krijgt ook hier de passagier het keuzerecht tussen de verschillende mogelijkheden die zonet werden uiteengezet (terugbetaling vlucht etc.). Uit de Europese Verordening blijkt niet expliciet dat passagiers van een vertraagde vlucht recht hebben op compensatie. Toch heeft het Hof van Justitie beslist dat bij een vertraging gelijk aan of langer dan drie uur, de passagier recht heeft op eenzelfde compensatie als bij de annulering van een vlucht.[4]

Instapweigering

Soms moeten bepaalde passagiers geweigerd worden op de vlucht door vervanging van een defect vliegtuig door een kleiner model of door overboekingen. De luchtvaartmaatschappij is in dat geval verplicht om te vragen of er vrijwilligers zijn om hun boeking op te geven in ruil voor bepaalde voordelen. Bovenop deze voordelen zullen de vrijwilligers recht hebben op de terugbetaling van hun vliegticket of op een alternatief reisplan. Zij hebben geen recht op compensatie.

Indien er onvoldoende vrijwilligers zijn zal men passagiers moeten weigeren. Deze moeten onmiddellijk een compensatie krijgen van de luchtvaartmaatschappij. Daarnaast heeft de passagier ook hier weer de keuze tussen het ticket te laten terugbetalen of een alternatief reisplan.

Compensatie

De compensatie die passagiers verkrijgen, is afhankelijk van de vliegafstand.

 

Vluchtafstand

Vergoeding

Minder of gelijk aan 1500 km

€ 250

Intracommunautaire vlucht meer dan 1500 km

€ 400

Andere vluchten tussen 1500 km en 3500 km

€ 400

Overige vluchten

€ 600

 

Indien de luchtvaartmaatschappij een andere vlucht aanbiedt, kan de compensatie worden verlaagd met 50 % afhankelijk van het afwijken van de reële aankomsttijd met de oorspronkelijke aankomsttijd:

–      Twee uur voor vluchten minder of gelijk aan 1500 km;

–      Drie uur voor intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km + andere vluchten tussen 1500 en 3500 km;

–      Vier uur voor alle overige vluchten.

De luchtvaartmaatschappij is verplicht deze compensatie in geld of eender welke andere manier uit te betalen. Een reisbon of dienst ter compensatie is enkel mogelijk indien de passagier hier schriftelijk mee toestemt.

In volgende gevallen is de luchtvaartmaatschappij niet verplicht een compensatie te verlenen:

–      Wanneer de annulering twee weken voor de geplande vertrektijd werd meegedeeld;

–      Wanneer bij een lichte vertraging een andere vlucht wordt aangeboden waar de vertrek- en aankomsttijd nauw overeenkomen met de oorspronkelijke vlucht;

–      Wanneer de vertraging te wijten is aan buitengewone omstandigheden die niet voorkomen konden worden, zelfs met het treffen van alle nodige maatregelen (weersomstandigheden, staking).

Deze laatste geldt niet in het geval van instapweigering.

Deze compensatie is niet ter vervanging van andere mogelijke vergoedingen. Het blijft nog steeds mogelijk om bijvoorbeeld via de aansprakelijkheidsgrond art. 1382 BW een vergoeding te vorderen voor de geleden schade.

Hoe?

 Hoewel dit niet altijd gebeurt, is de luchtvaartmaatschappij verplicht een schriftelijke berichtgeving uit te sturen naar de passagiers waarin de regels voor schadevergoeding en bijstand zijn opgenomen, alsook de gegevens van de nationale instantie die belast is te controleren of de bepalingen van de Europese Verordening worden nageleefd. In België is deze nationale instantie het Directoraat-Generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Om een vergoeding te verkrijgen, is het aangewezen contact op te nemen met de klantendienst van de betreffende luchtvaartmaatschappij. Indien deze niet antwoordt binnen een redelijke termijn van zes weken of indien je niet akkoord bent met de regeling die zij voorstellen, kan je de dienst passagiersrechten van de FOD mobiliteit contacteren. Dit gebeurt via een online klachtenformulier.

Belangrijk om te weten is dat de toezichthoudende instanties (de FOD mobiliteit en vervoer bijvoorbeeld) niet verplicht zijn om handhavend op te treden tegen luchtvaartmaatschappijen om een compensatie te verstrekken aan de passagiers. De compensatie kan echter wel afgedwongen worden via de nationale rechtbanken.

 

Bent u het slachtoffer van één van voorgaande problemen? Weigert de luchtvaartmaatschappij u een compensatie te verlenen? Twijfel dan niet om Studio Legale te contacteren.

 

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91.

M. VERHOEVEN, “Rechten van vliegtuigpassagiers”, NJW 2010, afl. 217, 136-142.

https://mobilit.belgium.be/nl/overfod/organisatie/luchtvaart

https://www.vlucht-vertraagd.be/

http://www.gva.be/cnt/dmf20170917_03076847/ryanair-schrapt-vluchten-wat-kan-ik-doen-als-passagier

[1] https://www.tijd.be/ondernemen/luchtvaart/Ryanair-schrapt-294-vluchten/9933566?ckc=1&ts=1506341258

[2] Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

[3] Art. 3 Verordening

[4] HvJ 19 november 2009, Sturgeon e.a., RGAR 2010, afl. 2, nr. 14606.

 

————————————————————————————————————-

La responsabilité des compagnies aériennes en cas d’annulation d’un vol

 

« Ryanair annule 294 vols »[1] écrivait De Tijd la semaine dernière. Rien n’est pire que d’être prêt à – enfin – partir pour des vacances bien méritées et d’apprendre à l’aéroport que votre vol a été annulé. Il est tout autant désagréable de manquer un rendez-vous professionnel ou une réunion importante à l’étranger.

Ces situations se produisent malheureusement trop souvent, causant par là-même d’importantes et légitimes frustrations chez les passagers qui en sont victimes. Ces frustrations sont d’autant plus importantes lorsqu’il n’y a pas d’indemnisation ou si celle-ci est insuffisante en raison d’un cadre juridique inadapté.

Le Législateur européen a par conséquent pris des mesures en 2004 pour améliorer considérablement la situation des passagers aériens en leur reconnaissant un certain nombre de droits dans un Règlement[2]. Ces garanties sont applicables pour tous les passagers, tant pour les passagers sortants de l’Union Européenne que pour les passagers y entrant[3].

Droit des passagers

En tant que passager, il est important d’être correctement informé sur les droits des victimes de retards aériens ou d’annulation de vol. Le Règlement européen reconnaît des droits déterminés aux passagers en cas :

–        D’annulation de vol ;

–        De retard d’un vol ;

–        De refus d’embarquement.

Annulation

L’annulation d’un vol signifie qu’un vol planifié dans lequel au moins un siège était réservé, n’a finalement pas décollé. La compagnie aérienne a l’obligation, en cas d’annulation de vol, de permettre au passager de choisir entre :

–        Le remboursement du vol dans les sept jours ;

–        Un vol retour au premier point de départ à la première occasion ;

–        Un autre vol à des conditions de vol comparables vers la destination finale à la première occasion ;

–        Un autre vol à une date ultérieure au choix du passager si une place est disponible.

 

Si le passager choisit de prendre un autre vol et si la compagnie aérienne prévoit un vol vers un autre aéroport que celui de la réservation du passager, la compagnie est également obligée de couvrir les frais exposés pour se rendre de l’aéroport à la destination.

Le passager a en outre droit à une prise en charge. Cela implique que la compagnie aérienne est obligée de proposer aux passagers des repas et des rafraichissements en suffisance compte tenu du délai d’attente. Le passager a également droit à deux appels téléphoniques gratuits. Si nécessaire, la compagnie aérienne devra également prévoir un hébergement à l’hôtel.

Outre ce choix et cette prise en charge, les passagers ont droit à une compensation forfaitaire. Le montant de cette compensation est fonction de la distance de vol et pas du prix du ticket (voyez plus bas « compensation »).

Retard

Lorsque le vol a un retard de :

 –        Deux heures ou plus pour des vols de 1500 km ou moins

–        Trois heures ou plus pour des vols dans l’Union européenne de plus de 1500 km et les autres vols entre 1500 km et 3000 km

–        Quatre heures pour tous les autres vols

Le passager a droit à une prise en charge comme en cas d’annulation.

Si le vol a au minimum cinq heures de retard, le passager a le droit de choisir entre les différentes possibilités exposées ci-dessus (remboursement,…).

Il ne ressort pas explicitement du Règlement européen que les passagers ont droit à une compensation en cas de retard. La Cour de justice a néanmoins décidé qu’en cas de retard égal ou supérieur à trois heures, le passager a droit à la même compensation qu’en cas d’annulation d’un vol[4].

Refus d’embarquement

Le refus d’embarquement signifie qu’un passager déterminé se voit refuser l’embarquement en raison d’un changement d’avion vers un avion plus petit ou en cas d’overbooking. La compagnie aérienne est en ce cas obligée de demander si des volontaires sont prêts à abandonner leur réservation en échange d’avantages déterminés. Outre ces avantages, les volontaires ont droit au remboursement de leur ticket ou à un itinéraire alternatif. Ils n’ont toutefois aucun droit à compensation.

S’il n’y a pas assez de volontaire, la compagnie pourra refuser d’embarquer certains passagers. Ceux-ci doivent recevoir immédiatement une compensation de la compagnie aérienne. Les passagers refusés ont de plus droit au remboursement de leur ticket ou à un itinéraire alternatif.

Compensation

La compensation perçue par les passagers dépend de la distance de vol.

 

Distance de vol

Indemnisation

1500 km ou moins

€ 250

Vol intracommunautaire de plus de 1500 km

€ 400

Autres vols entre 1500 km et 3500 km

€ 400

Autres vols

€ 600

Si la compagnie aérienne peut offrir un autre vol, la compensation peut être réduite de 50 % en fonction du retard par rapport à l’heure d’arrivée initiale :

–        Deux heures pour les vols de 1500 km ou moins

–        Trois heures pour les vols intracommunautaires de plus de 1500 km et les autres vols entre 1500 et 3500 km

–        Quatre heures pour tous les autres vols

La compagnie aérienne est obligée de payer cette compensation en liquide ou avec tout autre moyen de paiement. Un bon de voyage ou un service de compensation n’est possible que si le passager l’accepte par écrit.

Dans les cas suivants, la compagnie aérienne n’est pas obligée d’accorder une compensation :

–        L’annulation a été annoncée deux semaines avant l’heure de départ prévue ;

–        En cas de léger retard, un autre vol est proposé avec une heure d’arrivée proche de celle prévue pour le vol d’origine ;

–        Le retard est dû à des circonstances exceptionnelles qui ne peuvent pas être évitées, même en prenant toutes les mesures nécessaires (conditions météorologiques, grève)

Cette dernière possibilité ne s’applique pas en cas de refus d’embarquement.

La compensation ne remplace pas d’autre indemnisation possibles. Il reste possible d’engager la responsabilité de la compagnie aérienne par exemple sur base de l’article 1382 du Code civil pour les dommages subis.

Comment ?

Bien que cela ne soit pas toujours respecté, la compagnie aérienne est tenue de présenter aux passagers une notice écrite dans laquelle sont reprises les règles d’indemnisation et d’assistance, ainsi que les coordonnées de l’autorité nationale chargée de contrôler le respect des dispositions du règlement européen. En Belgique il s’agit de laDirection générale Transport aériendu SPF Mobilité.

Pour obtenir une indemnisation, il est conseillé de prendre contact avec le service client de la compagnie aérienne concernée. Si la compagnie ne répond pas dans un délai raisonnablede six semaines, ou si vous n’êtes pas d’accord avec la proposition de la compagnie, vous pouvez contacter le service « droit des passagers » du SPF Mobilité. Cela se fait via un formulaire de contact en ligne.

Il est important de savoir que les organes chargés du contrôle (le SPF Mobilité par exemple), ne sont pas tenues d’intervenir contre les compagnies aériennes pour fournir une compensation aux passagers. La compensation peut néanmoins être accordée par les tribunaux nationaux.

 

Vous êtes victime de l’un de ces problèmes ? La compagnie aérienne refuse de vous fournir une compensation ? N’hésitez pas à contacter Studio Legale !

 

Règlement (CE) n° 261/2004 du Parlement européen et du Conseil du 11 février 2004 établissant des règles communes en matière d’indemnisation et d’assistance des passagers en cas de refus d’embarquement et d’annulation ou de retard important d’un vol, et abrogeant le règlement (CEE) n° 295/91.

M. VERHOEVEN, “Rechten van vliegtuigpassagiers”, NJW 2010, afl. 217, 136-142.

https://mobilit.belgium.be/fr/aproposSPF/organisation/aerien

https://www.vlucht-vertraagd.be/

http://www.gva.be/cnt/dmf20170917_03076847/ryanair-schrapt-vluchten-wat-kan-ik-doen-als-passagier

[1] https://www.tijd.be/ondernemen/luchtvaart/Ryanair-schrapt-294-vluchten/9933566?ckc=1&ts=1506341258

[2] Règlement (CE) n° 261/2004 du Parlement européen et du Conseil du 11 février 2004 établissant des règles communes en matière d’indemnisation et d’assistance des passagers en cas de refus d’embarquement et d’annulation ou de retard important d’un vol, et abrogeant le règlement (CEE) n° 295/91.

[3] Art. 3 du Règlement

[4] CJUE 19 novembre 2009, Sturgeon e.a., RGAR 2010, afl. 2, nr. 14606.

 

PDF

Ongelijke behandeling tussen schuldeisers BVBA en NV bij een kapitaalvermindering

Op 9 juni 2016 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat er een ongelijkheid bestaat tussen schuldeisers van een BVBA en schuldeisers van een NV bij kapitaalvermindering. In tegenstelling tot de NV, hebben schuldeisers van een BVBA geen recht om bij een kapitaalvermindering een zekerheid te eisen voor de schuldvorderingen die het voorwerp uitmaken van een betwisting in rechte.

De regelgeving in beide vennootschapsvormen zorgt ervoor dat de schuldeisers beschermd zijn bij een kapitaalvermindering voor vorderingen die zijn ontstaan, maar die nog niet vervallen zijn. Schuldeisers kunnen binnen de twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot kapitaalvermindering een zekerheid eisen. Voor schuldeisers wiens schuldvordering het voorwerp uitmaakte van een betwisting in rechte was de situatie lang onzeker.

De wet van 22 november 2013 die het Wetboek van Vennootschappen wijzigde, zorgde ervoor dat de waarborgen van schuldeisers in een NV werd vergroot, wanneer de vennootschap besliste tot een kapitaalherschikking, zijnde een kapitaalvermindering, fusie, splitsing of inbreng van een algemeenheid of bedrijfstak. Dankzij deze wet hebben schuldeisers van een NV de mogelijkheid om een zekerheid te eisen voor de schuldvorderingen waarvoor in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld vóór de algemene vergadering die zich over de kapitaalvermindering moet uitspreken. Dit recht werd echter niet doorgetrokken naar de schuldeiseres van een BVBA.

Naar aanleiding van een geschil die deze problematiek blootlegde, besliste de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen dit voor te leggen aan het Grondwettelijk Hof. Het geschil betrof een schuldvordering ten belope van bijna € 900.000,00 die “de schuldeiser” meende te hebben op “de vennootschap”. “De vennootschap” betwistte deze schuldvordering voor de Rechtbank van Koophandel. “De Vennootschap” besliste zich om te zetten in een BVBA en ging over tot een kapitaalvermindering van ruim € 200.000,00. “De schuldeiser” was hierdoor verontrust en vorderde een zekerheidsstelling voor haar schuldvordering van “de vennootschap”. De vordering werd ingeleid na de omvorming van “de vennootschap” in een BVBA, dus was de regelgeving omtrent de BVBA van toepassing. De voorzitter van de Rechtbank van Koophandel merkte een wezenlijk verschil op tussen beide vennootschapsvormen in het kader van de zekerheden voor schuldeisers bij een kapitaalvermindering. Hierdoor bracht de Voorzitter het verschil in het licht van het gelijkheidsbeginsel voor aan het Grondwettelijk Hof.

Het Hof oordeelde dat er binnen het Wetboek van Vennootschappen een vorm van discriminatie bestaat in de regelgeving betreffende de kapitaalvermindering in de BVBA en de NV. Het verschil in behandeling tussen de schuldeisers van een NV en die van een BVBA berust op een objectief criterium, zijnde de rechtsvorm. Niettemin was het Hof van mening dat er geen redelijke verantwoording bestond voor de discriminatie jegens de schuldeisers van de BVBA. Bovendien achtte het Hof dat het verschil in behandeling onevenredige gevolgen heeft voor de schuldeisers van de BVBA. In die zin oordeelde zij dat de Wet van 22 november 2013 het gelijkheidsbeginsel schendt voor zover het voor de schuldeisers van een BVBA niet in dezelfde mogelijkheid voorziet als voor de schuldeisers van een NV.

Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen dat hopelijk in werking zal treden in het voorjaar van 2018 zal naar alle waarschijnlijk een einde stellen aan deze ongelijkheid.

Indien er nog vragen zijn bij dit artikel, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

GwH 9 juni 2016, nr. 2016/91, NJW 2017, 223.

Wetboek van vennootschappen 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999, 29440.

DE GEYTER, S., “Bescherming van schuldeisers bij kapitaalvermindering: schuldeisers lavan een BVBA ongelijk behandeld”, NJW 2017, nr. 359.

 

 ————————————————————————–

Différence de traitement entre les créanciers d’une SPRL et d’une SA en cas de réduction du capital

La Cour Constitutionnelle a décidé le 9 juin 2016 qu’il existait une différence de traitement injustifiée entre les créanciers d’une SPRL et ceux d’une SA en cas de réduction de capital. Contrairement au régime de la SA, les créanciers d’une SPRL n’ont aucun droit à réclamer une sûreté pour les créances qui font l’objet d’une réclamation en justice lors d’une réduction de capital.

La législation sur ces deux formes de sociétés assure que les créanciers soient protégés en cas de réduction de capital en ce qui concerne les créances qui existent mais qui ne sont pas encore échues. Les créanciers ont le droit, dans les deux mois qui suivent la publication de la décision de procéder à une réduction de capital, d’exiger une sûreté. Pour les créanciers dont la créance faisait l’objet d’une contestation en justice, la situation est longtemps restée incertaine.

La loi du 22 novembre 2013 qui a modifié le Code des sociétés a visé à assurer que les garanties des créanciers d’une SA soient accrues lorsque la société décidait d’une réorganisation du capital, à savoir une fusion, une scission, ou un apport d’universalité ou de branche d’activité. À la faveur de cette loi, les créanciers d’une SA ont obtenu la possibilité de réclamer une garantie pour leurs créances faisant l’objet d’une réclamation introduite en justice avant l’assemblée générale appelée à se prononcer sur la réduction de capital. Cette modification ne trouvait toutefois pas à s’appliquer à la SPRL.

Suite à un litige exposant cette problématique, le Président du Tribunal de commerce d’Anvers a décidé d’interroger la Cour Constitutionnelle. Le litige concernait une créance d’un montant de près de 900.000 € que le créancier pensait détenir à l’encontre d’une société. La société contestait cette créance devant le Tribunal de commerce.

Cette société avait décidé de changer de forme juridique pour prendre la forme d’une SPRL et avait procédé à une réduction de capital de plus de 200.000 €. Le créancier, anxieux de constater cette réduction de capital, demanda qu’une sûreté soit constituée. La demande fut introduire après le changement de forme juridique de la société en SPRL, c’est ainsi la législation relative aux SPRL qui devait être appliquée.

Le Président du Tribunal de commerce a constaté qu’une différence significative existait entre ces deux types de sociétés dans le contexte des sûretés pour les créanciers en cas de réduction de capital. Le Président a interrogé la Cour Constitutionnelle sous l’angle du principe d’égalité et non-discrimination.

La Cour a décidé qu’il existait effectivement une forme de discrimination dans la législation concernant les réductions de capital dans la SPRL et dans la SA. Cette différence de traitement entre les SA et les SPRL se fonde sur un critère objectif, à savoir la forme juridique. La Cour a néanmoins estimé qu’aucune justification raisonnable n’expliquait la discrimination à l’encontre des créanciers des SPRL. La Cour a par ailleurs estimé que cette différence de traitement avait des conséquences disproportionnées pour les cré
anciers d’une SPRL. La Cour a ainsi décidé que la loi du 22 novembre 2013 viole le principe d’égalité et de non-discrimination en ce qu’elle n’offre pas les mêmes possibilités aux créanciers d’une SPRL qu’à ceux d’une SA.

Le nouveau Code des sociétés qui entrera en vigueur, espérons-le, au printemps 2018, va selon toute vraisemblance mettre fin à cette discrimination.

Si vous vous posiez d’autres questions concernant cet article, n’hésitez pas à prendre contact avec nous.

C.C. 9 juin 2016, n° 2016/91, NJW 2017, p. 223.

Code des sociétés, 7 mai 1999, M.B. 6 août 1999, p. 29440.

DE GEYTER, S., “Bescherming van schuldeisers bij kapitaalvermindering: schuldeisers van een BVBA ongelijk behandeld”, NJW 2017, n° 359.

 

 

PDF

 Het statuut van de student-ondernemer

 Steeds meer jongeren dromen van een eigen zaak. Vaak bleken studies een grote hinderpaal.

Vandaag telt België ruim 5.000 studenten die hun studies combineren met een eigen onderneming.

Om aan de mogelijke hinderpalen tegemoet te komen, hadden verschillende hogescholen en universiteiten reeds een bijzonder statuut voor student-ondernemers gecreëerd.

Maar sinds 01.01.2017 genieten student-ondernemers ook op sociaal- en fiscaalrechtelijk vlak van een specifiek statuut.

De Wet van 18 december 2016 tot vaststelling van het sociaal en fiscaal statuut van de student-zelfstandige heeft het statuut “student-ondernemer” ingevoerd. Dit statuut moet de combinatie ondernemen en studeren toegankelijker maken.

Deze Wet voorziet de basis. De verdere uitwerking ervan zal bepaald worden middels een KB.

Inmiddels werden al 2 uitvoeringsbesluiten goedgekeurd door de ministerraad:

 ■  Het eerste ontwerp omschrijft de praktische modaliteiten: indiening van de aanvraag, de geldigheidsduur, de verificatie van de voorwaarden, en het begin en einde van de onderwerping.

■  Het tweede ontwerp bepaalt dat de periodes waarvoor de student verminderde bijdragen betaalt als student-ondernemer meetellen voor de vereiste wachttijd om rechten te openen inzake arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap.

 Om van het statuut te kunnen genieten, is het van belang dat de jongeren op regelmatige wijze het onderwijs, de vorming of de opleiding in de onderwijsinstelling volgen, opdat ze van het bijzondere statuut kunnen genieten.

 Een aanvraag om het statuut van “student-ondernemer” te verkrijgen, wordt enkel goedgekeurd indien:

 –          Men minstens 18 jaar en hoogstens 25 jaar oud is;

–          Men voor het betrokken school- en academiejaar, in hoofdzaak ingeschreven is om regelmatig lessen te volgen in een Belgische of buitenlandse onderwijsinstelling, met het oog op het behalen van een diploma dat erkend wordt door een bevoegde overheid in België;

–          Men een beroepsactiviteit uitoefent, uit hoofde waarvan men onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen.

 De nieuwe regeling op sociaal- en fiscaal vlak gaat als volgt.

 tabel

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

 

Wet 18 december 2016 tot vaststelling van het sociaal en fiscaal statuut van de student-zelfstandige, BS 30 december 2016, 91946.

http://www.durfondernemen.be/artikel/sociaal-statuut-voor-student-ondernemers-wordt-vanaf-1-januari-2017-fiscaal-aantrekkelijker

http://www.besox.be/nieuw-statuut-student-ondernemer/

http://www.unizo.be/nieuws-pers/unizo-lanceert-nieuw-statuut-voor-student-ondernemers

————————————————————————————————————————————

 

Le statut de l’étudiant-entrepreneur

 De plus en plus de jeunes rêves de lancer leur propre activité. Les études restent néanmoins souvent un obstacle.

 La Belgique compte aujourd’hui plus de 5.000 étudiants qui combinent leurs études avec leur propre entreprise.

 Pour dépasser les obstacles possibles, différentes hautes écoles et universités avaient déjà créé un statut spécial pour les « étudiants-entrepreneurs ».

 Depuis le 1er janvier 2017, les étudiants-entrepreneurs bénéficient également d’un statut social et fiscal spécifique.

 La loi du 18 décembre 2016 fixant le statut social et fiscal de l’étudiant-indépendant a créé un statut d’« étudiant-entrepreneur ». Ce statut doit rendre plus accessible la combinaison entre le statut d’étudiant et celui d’entrepreneur.

 Cette loi ne prévoit toutefois que la base. Les règles seront pour le reste déterminées par arrêté royal.

 Entretemps, deux projets d’arrêté royal ont été approuvés par le Conseil des ministres :

  •  Le premier projet définit les modalités pratique : l’introduction de la demande, la durée de validité, la vérification des conditions, le début et la fin de l’assujettissement.
  • Le second projet détermine que les périodes pour lesquelles l’étudiant paiera des cotisations réduites en tant qu’étudiant-entrepreneur comptent bien dans le stage requis pour ouvrir des droits en incapacité de travail, invalidité et maternité.

 Pour pouvoir bénéficier du statut, il est important que les jeunes suivent régulièrement l’enseignement et la formation dans l’établissement d’enseignement.

 

Une demande de bénéficier du statut d’« étudiant-entrepreneur », n’est approuvée que si :

–        Le demandeur a au moins 18 ans et au plus 25 ans ;

–        Il est inscrit à titre principal pour suivre régulièrementdes cours dans un établissement d’enseignement belge ou étranger, en vue d’obtenir un diplôme reconnu par une autorité compétente en Belgique ;

–        Il exerce une activité professionnelle en raison de laquelle il est assujetti au statut social des travailleurs indépendants.

 

La nouvelle réglementation, sur le plan fiscal et social, se présente comme suit :

 

 fr

 

Si vous vous posez des questions sur cette article, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

 

Loi du 18 décembre 2016 fixant le statut social et fiscal de l’étudiant-indépendant, M.B., 30 décembre 2016, p. 91946.

http://www.durfondernemen.be/artikel/sociaal-statuut-voor-student-ondernemers-wordt-vanaf-1-januari-2017-fiscaal-aantrekkelijker

http://www.besox.be/nieuw-statuut-student-ondernemer/

http://www.unizo.be/nieuws-pers/unizo-lanceert-nieuw-statuut-voor-student-ondernemers

 

 

PDF

update: https://www.vlaanderen.be/economie-en-ondernemen/overname-stopzetting-en-faillissement/overbruggingsrecht-voor-zelfstandigen

In 2016 gingen in België maar liefst 9.170 ondernemingen failliet.[1] Een faillissement heeft zeer verstrekkende gevolgen, dit o.a. op financieel vlak voor de gefailleerde. Een zelfstandige heeft immers geen recht op een werkloosheidsuitkering. Dit met uitzondering indien hij voor de start van zijn zelfstandige hoofdactiviteit loontrekkende was.

In 1996 werd de verzekering in geval van faillissement ten gunste van zelfstandigen in het leven geroepen (ook: overbruggingsrecht)[2] en zeer recent is het sociaal vangnet voor zelfstandigen uitgebreid. Zelfstandigen kunnen tijdelijk beroep doen op de sociale verzekering bij faillissement, maar sinds kort ook n.a.v. een stopzetting omwille van economische moeilijkheden.[3]

Het vangnet betreft evenwel slechts een tijdelijke bescherming (maximale periode van 12 maanden) en kan verschillende keren tijdens de beroepsloopbaan worden ingeroepen (zonder dat de totale duur ervan tijdens de gehele beroepsloopbaan meer mag bedragen dan twaalf maanden). Het betreft een overbruggingsuitkering.

Het bedrag dat effectief kan worden uitgekeerd hangt af van het feit er of al dan niet personen ten laste zijn (respectievelijk 1.489,64 € of 1.192,09 € per maand sinds juni 2017 geïndexeerd bedragen). Belangrijk is ook dat sociale bescherming voor gezinsbijslag en de ziekteverzekering voortduren zonder dat de sociale zekerheidsbijdragen moeten worden betaald. Er worden evenwel geen pensioenrechten opgebouwd en de overbruggingsuitkering geeft geen verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.

Volgende personen hebben recht op dergelijke uitkering:

  1. Gefailleerde zelfstandigen;
  2. Zaakvoerders, beheerders en werkende vennoten van een vennootschap in faling;
  3. Zelfstandigen met een collectieve schuldenregeling die werd bevestigd door de rechtbank;
  4. Zelfstandigen die gedwongen werden hun activiteiten stop te zetten omwille van een allergie, brand, vernieling door een derde of een natuurramp.

Om in aanmerking te komen voor deze uitkering moet men aan bepaalde voorwaarden voldoen:

  1. Minstens een jaar zelfstandige in hoofberoep geweest zijn;
  2. Geen vervangings-of beroepsinkomsten verkrijgen;
  3. zijn/haar hoofdverblijfplaats in België hebben;
  4. niet strafrechtelijk veroordeeld zijn voor frauduleus faillissement.

De aanvraag tot het verkrijgen van de overbruggingsuitkering moet per aangetekend schrijven worden verstuurd naar het sociaal verzekeringsfonds en dit voor het einde van het 2de kwartaal dat volgt op het faillissementsvonnis of de stopzetting.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

[1]http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/jaarreeks/ (laatst geconsulteerd op 22.06.2017).

[2]Koninklijk Besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, BS 13 december 1996, 31161.

[3]Wet van 16 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake het sociaal statuur van zelfstandigen, BS 8 januari 2016, 450.

 ————————————————————————————————————————————————————

Droit de passerelle pour indépendants

En Belgique, en 2016, pas moins de 9.170 entreprises ont été déclarées en faillite[1]. La faillite a de lourdes conséquences pour le failli, notamment sur le plan financier. Les indépendants n’ont en effet pas droit aux prestations de chômage, s’ils n’ont pas été salariés avant le début de leur activité d’indépendant.

En 1996 fut créée une assurance en cas de faillite en faveur des indépendants (aussi appelée « droit de passerelle »)[2], et le filet social des indépendants a été récemment étendu. Les indépendants peuvent faire appel temporairement à l’assurance sociale en cas de faillite, et depuis plus récemment, également en cas de fermeture suite à des difficultés économiques[3].

Ce filet de protection n’accorde cependant qu’une protection temporaire, d’une durée maximale de 12 mois, qui pourra toutefois être invoquée à plusieurs reprises durant la carrière de l’indépendant (sans que la période totale pendant toute la carrière professionnelle ne puisse dépasser 12 mois).

La somme qui sera effectivement payée dépend de la présence ou non de personnes à charge (respectivement 1.489,64 € ou 1.192,09 € par mois depuis juin 2017, montants indexés). Il est également non-négligeable que les allocations familiales et la couverture des soins médicaux continuent d’être versées, sans que ne doivent être payées de cotisations sociales. Cette période ne sera toutefois pas prise en compte dans le calcul de la pension, et il n’existe plus de couverture en cas d’incapacité de travail.

Les personnes suivantes ont droit à la prestation :

  1. Les indépendants faillis ;
  2. Les gérants, administrateurs et associés actifs d’une société commerciale déclarée en faillite ;
  3. Les indépendants qui font l’objet d’une procédure de règlement collectif de dettes confirmée par le tribunal ;
  4. Les indépendants contraints de mettre un terme à leurs activités en raison d’allergies, d’incendie, de destruction causée par un tiers ou d’une catastrophe naturelle.

Pour être admissible à cette prestation, encore faut-il remplir les conditions suivantes :

  1. Avoir exercé l’activité principale durant au moins une année ;
  2. Ne percevoir aucun revenu de remplacement ou professionnel ;
  3. Avoir sa résidence principale en Belgique ;
  4. Ne pas avoir été condamné pénalement en raison du caractère frauduleux de la faillite.

La demande de perception de la prestation doit être envoyée par courrier recommandé à la caisse d’assurance sociale, et cela avant la fin du deuxième trimestre qui suit le jugement déclaratif de faillite ou l’arrêt des activités.

 Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

[1]http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/jaarreeks/ (consulté le 22.06.2017).

[2]Arrêté Royal du 18 novembre 1996 instaurant un droit passerelle en faveur des travail
leurs indépendants, M.B. 13 décembre 1996, 31161.

[3]Loi du 16 décembre 2015 portant des dispositions diverses en matière de statut social des indépendants, M.B. 8 janvier 2016, 450.

PDF

Erkende daden van terrorisme

Koninklijk Besluit van 15 maart 2017 tot erkenning van daden van terrorisme in de zin van artikel 42bis van de wet van 1 augustus 1985 (BS 17 maart 2017)

22 mei 2017. Ariana Grande speelt een concert in het Manchester Arena. One last time – het slotnummer, krijgt plots een heel andere connotatie.

Nazinderend van de reeks aanslagen die in Europa én de rest van de wereld reeds gepleegd werden, wordt Europa opnieuw opgeschrikt door daden van terreur.

Terrorisme beheerst de samenleving sterker dan ooit.

Maar hoe zit het juist met de talloze slachtoffers en nabestaanden?

Zij komen in een juridisch en administratief kluwen terecht om enige vergoeding te bekomen.

De Belgische Staat is hier recent, in een eerste poging, aan tegemoet gekomen door daden van terrorisme te erkennen.

Sinds 15 maart 2017 bestaat er een lijst van daden in België en het buitenland die erkend worden als daden van terrorisme. Deze erkenning is nodig in het kader van de procedure die de financiële hulp aan de slachtoffers ervan regelt.

Uiteraard is deze lijst beperkt. Zij kan later, bij koninklijk besluit, nog aangevuld worden met andere daden van terrorisme.

Voortaan erkent de regering bepaalde daden als terreurdaden en dienen slachtoffers niet zelf meer aan te tonen dat een daad effectief een terroristische daad is.

De volgende terreurdaden zijn reeds door de regering erkend:

–          de aanslag van 8 juni 2012 op de metro in Brussel (België);

–          de aanslag van 24 mei 2014 op het Joods museum in Brussel (België);

–          de aanslag van 9 januari 2015 op een supermarkt in Parijs (Frankrijk);

–          de aanslag van 6 maart 2015 op straat in Bamako (Mali);

–          de aanslag van 18 maart 2015 op een museum in Tunis (Tunesië);

–          de aanslag van 26 juni 2015 op een strand in Sousse (Tunesië);

–          de aanslag van 13 november 2015 op een concertzaal en andere plaatsen in Parijs (Frankrijk);

–          de aanslag van 20 november 2015 op een hotel in Bamako (Mali);

–          de aanslag van 22 maart 2016 op de luchthaven van Zaventem en op het metrostation Maalbeek in Brussel (België);

–          de aanslag van 14 juli 2016 op de openbare weg in Nice (Frankrijk);

–          de aanslag van 6 augustus 2016 op straat in Charleroi (België);

–          de aanslag van 5 oktober 2016 op straat in Schaarbeek (België);

–          de aanslag van 1 januari 2017 in een discotheek in Istanboel (Turkije).

Slachtoffers van deze terreurdaden kunnen financiële hulp vragen bij de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en occasionele redders.

Slachtoffers van terreurdaden in het buitenland moeten over de Belgische nationaliteit beschikken of een duurzaam verblijf in België kunnen aantonen om in aanmerking te komen voor de financiële hulp. Slachtoffers van terreurdaden op het Belgisch grondgebied komen ongeacht hun nationaliteit in aanmerking voor de financiële hulp.

De slachtoffers van de erkende terreurdaden krijgen een speciaal statuut toegekend: het statuut van nationale solidariteit. De regelgeving omtrent dit statuut moet nog verder uitgewerkt worden.

Slachtoffers van deze erkende terreurdaden moeten zich niet langer burgerlijke partij stellen om aanspraak te kunnen maken op financiële hulp. Een aangifte bij de Commissie voor Financiële Hulp zou hiertoe moeten volstaan.

Door terreurdaden te erkennen, wordt de stap naar vergoeding voor slachtoffers reeds vereenvoudigd.

Dit KB bevat enkel een lijst van erkende terroristische daden.

In de wet bestaan er helaas nog enkele knelpunten, waardoor niet alle slachtoffers voor vergoeding in aanmerking komen.

Het is aan het parlement en de regering om spoedig werk te maken van een vereenvoudigd Fonds dat alle slachtoffers van terreurdaden vergoed.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

KB 15 maart 2017 tot erkenning van daden als daden van terrorisme in de zin van artikel 42bis van de wet van 1 augustus 1985, BS 17 maart 2017, 37771.

http://www.polinfo.be/NewsView.aspx?id=VS300510091&contentdomains=POLINFO&lang=nl

https://www.koengeens.be/news/2017/02/24/geens-geeft-slachtoffers-van-erkende-terreurdaden-recht-op-financiele-hulp

https://www.youtube.com/watch?v=irLSNF46bUk

———————————————–

Les actes reconnus de terrorisme

Arrêté royal du 15 mars 2017 portant reconnaissance d’actes en tant qu’actes de terrorisme au sens de l’article 42bis de la loi du 1er août 1985 (M.B. 17 mars 2017)

22 mai 2017. Ariana Grande donne un concert à la Manchester Arena. One last time – la chanson de clôture, prend soudain un autre sens.

Après une série d’attentats qui a frappé l’Europe et le reste du monde, l’Europe est à nouveau secouée par des actes de terrorisme.

Le terrorisme menace la société plus que jamais.

Mais qu’arrive-t-il aux victimes et survivants ?

Ils se retrouvent dans un imbroglio juridique et administratif pour tenter d’obtenir une indemnisation.

L’État belge a récemment introduit une première tentative de réponse à cette problématique en reconnaissant un certain nombre d’actes de terrorisme.

Il existe ainsi depuis le 15 mars une liste d’actes, en Belgique et à l’étranger, reconnus comme actes de terrorisme. Cette reconnaissance est nécessaire dans le cadre de la procédure qui règle l’aide financière aux victimes.

Cette liste est évidemment limitée. Elle pourra être étendue, par arrêté royal, à d’autres actes de terrorisme.

Le gouvernement reconnaît donc désormais certains actes déterminés comme des actes de terrorisme, les victimes ne devant dès lors plus démontrer elles-mêmes qu’un événement est effectivement un acte de terrorisme.

Les actes de terrorisme suivants sont d’ores et déjà reconnus par le gouvernement :

–          L’attentat dans le métro, le 8 juin 2012, à Bruxelles (Belgique);

–          L’attentat au musée juif, le 24 mai 2014, à Bruxelles (Belgique);

–          L’attentat dans un supermarché, le 9 janvier 2015, à Paris (France);

–          L’attentat en rue, le 6 mars 2015, à Bamako (Mali);

–          L’attentat dans un musée, le 18 mars 2015, à Tunis (Tunisie);

–          L’attentat sur une plage, le 26 juin 2015, à Sousse (Tunisie);

–          L’attentat dans une salle de concert et d’autres lieux, le 13 novembre 2015, à Paris (France);

–          L’attentat dans un hôtel, le 20 novembre 2015, à Bamako (Mali);

–          L’attentat à l’aéroport de Zaventem et dans la station de métro Maelbeek, le 22 mars 2016, à Bruxelles (Belgique);

–          L’attentat sur la voie publique, le 14 juillet 2016, à Nice (France);

–          L’attentat en rue, le 6 août 2016, à Charleroi (Belgique);

–          L’attentat en rue, le 5 octobre 2016, à Schaerbeek (Belgique);

–          L’attentat dans une discothèque, le 1er janvier 2017, à Istanbul (Turquie).

Les victimes de ces actes de terrorisme peuvent demander une aide financière à la Commission pour l’aide financière aux victimes d’actes intentionnels de violence et aux sauveteurs occasionnels.

Les victimes d’actes de terreur survenus à l’étranger doivent, pour bénéficier de cette indemnisation, disposer de la nationalité belge ou pouvoir démontrer une résidence durable en Belgique. Les victimes d’actes de terrorisme sur le territoire belge bénéficient de ce régime quelle que soit leur nationalité.

Les victimes d’actes de terrorisme se voient reconnaître un statut spécial : le statut de solidarité nationale. La législation relative à ce statut doit encore être finalisée.

Les victimes de ces actes de terrorisme reconnus ne doivent plus se constituer partie civile pour pouvoir prétendre à une aide financière. Une simple déclaration à la Commission pour l’aide financière aux victimes d’actes intentionnels de violence sera désormais suffisante.

L’indemnisation des victimes est donc facilitée par la reconnaissance du caractère terroriste d’un événement.

Cet arrêté royal ne contient rien d’autre qu’une liste d’actes de terrorisme reconnus. Il subsiste malheureusement dans la loi quelques points de blocage, qui font que toutes les victimes ne peuvent pas encore bénéficier d’une indemnisation.

Il appartient donc au parlement et au gouvernement d’œuvrer à établir un fonds qui indemnisera toutes les victimes d’actes de terrorisme.

Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

AR du 15 mars 2017 portant reconnaissance d’actes en tant qu’actes de terrorisme au sens de l’article 42bis de la loi du 1er août 1985, M.B. 17 mars 2017, p. 37771.

http://www.polinfo.be/NewsView.aspx?contentdomains=POLINFO&id=VS300510081&lang=fr

https://www.koengeens.be/news/2017/02/24/geens-geeft-slachtoffers-van-erkende-terreurdaden-recht-op-financiele-hulp

https://www.youtube.com/watch?v=irLSNF46bUk

PDF

Recht op vergetelheid gaat een stap verder

“Wie schrijft die blijft”, “verba volant scripta manent”, en dit geldt des te meer in het informatie tijdperk. Een groot deel van persoonlijke gegevens, soms gevoelige, worden gearchiveerd op het internet. Het kan bij voorbeeld gaan om voormalig schulden of betrokkenheid bij een oud verkeersongeval gerelateerd aan alcoholgebruik. Deze informatie kan makkelijk worden gevonden op de websites van kranten, of gewoon met een zoekopdracht in zoekmachines zoals Google. En dit zelfs vele jaren na de feiten, wanneer men zou kunnen veronderstellen dat deze informatie geen belang meer voor het publiek heeft.

De betrokken personen zouden uiteraard kunnen wensen dat de informatie wordtverwijderd of ten minste, dat deze informatie wordt geanonimiseerd.

Een schrijnend voorbeeld van de verschrikkelijke gevolgen van de publicatie van genante persoonlijke gegevens op het internet was de zelfmoord, in september 2016, van een Italiaanse vrouw. Er waren erotische video’s waarin zij een niet-onbelangrijke rol speelde online gezet. Hoewel ze met succes haar recht op vergetelheid voor een Italiaanse rechter had ingeroepen en zelfs afgedwongen, pleegde ze desondanks zelfmoord uit gêne.[1]

Confrontatie tussen fundamentele rechten

Het juridisch probleem kan gesitueerd worden in de confrontatie tussen verschillende fundamentele rechten.

Het recht op vrijheid van meningsuiting gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens maakt, in principe, de publicatie van gegevens van publiek belang mogelijk. Ook artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten beschermt dit recht en voegt expliciet een recht van het publiek op toegang tot informatie toe.

Aan de andere kant onderscheidt men het recht van de betrokken persoon op de bescherming van zijn privéleven. Dit recht is gebaseerd op artikel 8 van de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, en artikel 22 van de Grondwet.

Een Aanbeveling Rec(2003)13 van Raad van Europa illustreert de spanning tussen deze belangen voor personen die strafrechtelijk werden veroordeeld : “the right to protection of privacy under Article 8 of the Convention should include the right to protect the identity of [persons who have served court sentences], unless […] they and their prior offence are of public concern again or have become of public concern again”.[2]

Er moet dus een afweging tussen deze legitieme belangen plaatsvinden.

Het Arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014 en het recht op vergetelheid

Het Hof van Justitie van de Europese Unie erkent, in zijn Arrest van 13 mei 2014[3], een “recht op vergetelheid” (ook bekend als “recht op gegevenswissing”). Dit Arrest beperkte zich enkel tot de kwestie van het recht op vergetelheid met betrekking tot de resultatenlijsten van de zoekmachines, en niet tot de databases van digitale kranten zelf.

Het Hof herinnert eraan dat de rechten op de bescherming van het privéleven en op vrijheid van meningsuiting niet absoluut zijn. De betrokken persoon kan dus, volgens het Hof, verlangen dat de informatie niet meer door de zoekmachine ter beschikking wordt gesteld aan het publiek. Het Hof voegde er echter aan toe dat er bijzondere redenen kunnen zijn opdat deze informatie voor het publiek toegankelijk blijft. Dit zou het geval zijn, bij voorbeeld, als de feiten nog recent zijn of als de betrokken persoon een publiek figuur is.[4]

Dit recht op vergetelheid dat door het Hof van Justitie van de Europese Unie vastgelegd werd, wordt bevestigd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming[5] dewelke vanaf 25 mei 2018 van toepassing zal zijn.

Het Arrest van het Hof van Cassatie van 29 april 2016

Zoals hoger vermeld was er nog geen uitspraak omtrent de delicate kwestie van de digitale krantarchieven. Dit is nu uitgeklaard sinds het Arrest van het Hof van Cassatie van 29 april 2016.[6] Het cassatieberoep was gerichte tegen een Arrest van het Hof van Beroep van Luik dd. 25 september 2014, dat erkende dat de betrokken persoon schade leed, ten gevolgde de publicatie van zijn naam in een online artikel (schending van zijn recht op vergetelheid). Het Hof veroordeelde de uitgever van het digitale krantenarchief tot een euro uit hoofde van morele schade. Het Hof van Beroep oordeelde dat de remediëring zou bestaan in het anonimiseren van het artikel, om de fundamentele rechten van alle partijen zoveel mogelijk te sparen (vergetelheid voor het individu VS vrijheid van meningsuiting en informatie voor het publiek).

Het Hof van Cassatie bevestigde dat Arrest.

Deze “gezond verstand” oplossingvloeit logischerwijze voort, uit het Arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014. Hoewel de betrokken gevallen verschillend zijn, wordt eenzelfde, o.i., correcte toepassing van de principes nageleefd, i.e. correcte afweging tussen privéleven en informatierecht voor het publiek.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

[1]http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.2769291

[2]https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=09000016805df617

[3]HvJ, 13 mei 2014, C‑131/12, www.curia.europa.eu.

[4] M. GEUENS, “Cassatie breidt Europese rechtspraak over recht op vergetelheid gevoelig uit”, Juristenkrant 2016, nr 333, p. 5.

[5] http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32016R0679&lang1=NL

[6] Cass., 29 april 2016, C.15.0052.F, www.juridat.be.

———————————————————————————————————–

Le droit à l’oubli va un pas plus loin

« Les paroles s’envolent, les écrits restent », « verba volant scripta manent », et c’est d’autant plus vrai à l’ère de l’informatique. Un grand nombre de données personnelles, parfois sensibles, sont archivées sur internet. Il pourrait s’agir, par exemple, d’anciennes dettes ou de l’implication dans un accident de circulation lié à une consommation abusive d’alcool. Ces informations peuvent facilement être consultées sur le site web d’organes de presse ou, tout simplement, par le biais de moteurs de recherche tels que Google. Et ce même de nombreuses années après les faits, alors que l’on pourrait soutenir que l’information ne revêt plus aucun intérêt pour le public.

Les personnes concernées pourraien
t naturellement souhaiter la suppression de ces informations, ou à tout le moins, leur anonymisation.

Un exemple frappant des conséquences que peut avoir la publication de données personnelles gênantes est le suicide, au mois de septembre 2016, d’une jeune femme italienne. Des vidéos érotiques dans lesquelles elle apparaissait avaient été mises en ligne. Elle avait invoqué avec succès son droit à l’oubli devant les juridictions italiennes, avant de toutefois mettre fin à ses jours[1].

La confrontation de droits fondamentaux

Le problème, sur le plan juridique, tient à la confrontation entre différents droits fondamentaux.

Le droit à la liberté d’expression, garanti par l’article 10 de la Convention européenne des droits de l’homme, autorise en principe la publication de données ayant un intérêt pour le public. L’article 19 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques ajoute que ce droit suppose notamment un droit du public d’accéder à l’information.

D’autre part, le droit à la protection de la vie privée de la personne. Ce droit trouve sa source à l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme, à l’article 17 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, ainsi qu’à l’article 22 de la Constitution.

La Recommandation Rec(2003)13 du Conseil de l’Europe illustre la tension entre ces intérêts dans le cas des personnes condamnées pénalement : « le droit à la protection de la vie privée en application de l’article 8 de la Convention devrait inclure le droit à protéger l’identité [des personnes qui ont purgé une condamnation], sauf […] si ces personnes et le délit qu’elles ont antérieurement commis sont un sujet d’intérêt public ou sont redevenus un sujet d’intérêt public »[2].

Il fallait donc trouver un équilibre entre ces intérêts légitimes.

L’arrêt de la Cour de Justice du 13 mai 2014 et le droit à l’oubli

La Cour de Justice de l’Union Européenne, en son arrêt du 13 mai 2014[3], a reconnu ce « droit à l’oubli » (ou « droit à l’effacement »). L’arrêt ne concerne toutefois que le droit à l’oubli au regard des listes de résultats proposés par les moteurs de recherche. Les bases de données des journaux numériques ne sont pas directement visées par cet arrêt.

La Cour rappelle dans cet arrêt que ni le droit à la liberté d’expression, ni le droit à la protection de la vie privée, ne sont absolus. La personne concernée peut donc, selon la Cour, exiger que ces informations ne soient plus mises à disposition du public par le biais du moteur de recherche. La Cour ajoute que des raisons particulières pourraient toutefois justifier que l’information demeure accessible au public. Tel serait notamment le cas si les faits sont récents ou si la personne concernée est une personne publique[4].

Ce droit à l’oubli, consacré par la Cour de Justice de l’Union Européenne, est confirmé par le Règlement Général sur la Protection des Données (RGPD)[5] qui sera applicable à partir du 25 mai 2018.

L’arrêt de la Cour de cassation du 29 avril 2016

Ne restait donc plus à régler que la délicate question des archives de la presse numérique. C’est désormais chose faite, depuis un arrêt de la Cour de cassation du 29 avril 2016[6]. Un pourvoi avait été introduit à l’encontre d’une décision de la Cour d’appel de Liège du 25 septembre 2014. Dans cet arrêt, la Cour reconnaissait que la personne concernée subissait un dommage en raison de la publication de son nom dans un article de presse, en violation de son droit à l’oubli. La Cour d’appel condamnait l’éditeur à verser la somme d’un euro à la personne lésée à titre de dommage moral. La Cour d’appel estimait en outre que la réparation devait consister en l’anonymisation de l’article, et ce afin de ménager autant que possible les droits fondamentaux des parties (l’oubli pour l’individu contre la liberté d’information et l’information du public).

La Cour de cassation confirme cette décision.

Cette solution de « bon sens » nous semble découler très logiquement de l’arrêt de la Cour de Justice du 13 mai 2014. Bien que les hypothèses visées diffèrent, la même solution devait, selon nous, s’imposer. Il s’agit d’un juste équilibre entre la vie privée et le droit à l’information du public.

Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

[1]http://www.lefigaro.fr/flash-actu/2016/09/15/97001-20160915FILWWW00137-web-l8217italie-debat-sur-le-droit-a-l8217oubli-apres-le-suicide-d-une-jeune-femme.php

[2]https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=09000016805df5ff

[3] C.J.U.E., 13 mai 2014, C‑131/12, www.curia.europa.eu.

[4] M. GEUENS, “Cassatie breidt Europese rechtspraak over recht op vergetelheid gevoelig uit”, Juristenkrant 2016, nr 333, p. 5.

[5] http://eur-lex.europa.eu/legal-content/FR/TXT/?uri=CELEX%3A32016R0679

[6] Cass., 29 avril 2016, C.15.0052.F, www.juridat.be.

PDF

RegSol start het Centraal Register voor Solvabiliteit. Dit betekent onder andere dat U als schuldeiser in een faillissement, vanaf 1 april 2017 Uw schuldvordering digitaal dient aan te geven.

 

 Update:

sinds KB 27 november 2018 is het indienen van schuldvordering gratis

 

  1. Algemeen

 

Vanaf 1 april 2017 zal elke faillissementdossier opgenomen en bewaard worden in het Centraal Register Solvabiliteit. Dit bepaalt het koninklijk Besluit houdende de werking van het Centraal Register Solvabiliteit dat op 27 maart 2017 in het Staatsblad verscheen. De papierstroom zal verdwijnen en wordt vervangen door een faillissementsdossier dat op een elektronische manier wordt opgebouwd en bijgehouden.

 

Alle actoren van een faillissement (d.i. zowel schuldeisers, curatoren, Rechter-Commissarissen, magistraten, griffiers als het openbaar ministerie) zullen via deze geïnformatiseerde databank belangrijke documenten kunnen opstellen, ondertekenen en uitwisselen.

 

Het Centraal Register Solvabiliteit bevat alle gegevens en stukken die betrekking hebben op de faillissementsprocedure.

 

Regsol is toegankelijk op : www.regsol.be .

 

Ook voor faillissementen die reeds geopend zijn, zal men vanaf 1 april 2017 moeten werken met het Centraal Register Solvabiliteit. De papieren versie blijft tot en met 31 maart 2017 behouden en is steeds raadpleegbaar op de griffie van de Rechtbank van Koophandel.

 

  1. Openbaar deel – privaat deel

 

Het register (www.regsol.be) zal opgesplitst worden in een ‘openbaar’ deel en een ‘privaat’ deel:

 

Het privaat deel is enkel toegankelijk voor magistraten, curatoren en griffiers.

Het openbaar deel is toegankelijk voor schuldeisers of belanghebbenden. Schuldeisers kunnen schuldvorderingen elektronisch neerleggen. Belanghebbenden kunnen documenten met recht van inzage raadplegen

 

  1. Schuldeisers

 

Voor schuldeisers is Regsol erg belangrijk. Indien U schuldeiser bent in een faillissement zal U namelijk voortaan op elektronische wijze in het Centraal Register Solvabiliteit aangifte moeten van Uw schuldvordering.

 

Als rechtspersoon of natuurlijke persoon met raadsman, zal uw raadsman de schuldvordering elektronisch neerleggen via www.regsol.be .

 

Als rechtspersoon zonder raadsman bent U eveneens verplicht om Uw aangifte via elektronische weg in te dienen.

 

Voor deze elektronische aangifte dient een vergoeding betaald te worden van 6,00 euro. Deze vergoeding is vrijgesteld van BTW en is bedoeld om de werking van het platform te bekostigen.

De elektronische aangifte van schuldvordering komt rechtstreeks bij de curator terecht, die dan net zoals vroeger instaat voor de verwerking ervan.

Deze verplichting geldt niet voor rechtspersonen die in het buitenland gevestigd zijn en natuurlijke personen (d.i. iemand die niet over een ondernemingsnummer beschikt). Zij kunnen hun aangifte indienen met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs op het kantooradres van de curator zelf.

Wanneer Uw aangifte werd ingediend, krijgt U toegang tot het faillissementsdossier en kan U Uw aangifte steeds via www.regsol.be bekijken, aanvullen of verbeteren.

 

Voor verdere vragen over de digitale aangifte van schuldvordering, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Wij helpen u graag verder.

 

——————————————————————————————————————————————

 

REGSOL : le dossier de faillite digital à partir du 1er avril 2017

 

RegSol, le Registre Central de la Solvabilité, a été lancé le 1er avril 2017. Cela signifie entre autres que vous pouvez depuis le 1er avril, en tant que créancier dans une faillite, déclarer votre créance de façon électronique.

 

1. Généralités

 

Depuis le 1er avril, tous les dossiers de faillite sont repris et enregistrés dans le Registre Central de la Solvabilité. C’est ce que prévoit l’arrêté royal fixant le fonctionnement du Registre Central de la Solvabilité, publié au Moniteur du 27 mars 2017. Les documents en version papier sont destinés à disparaître et seront remplacés par un dossier de faillite qui sera établi et conservé sous forme électronique.

 

Tous les acteurs de la faillite (c’est-à-dire tant les créanciers, les curateurs, les juges-commissaires, les magistrats et les greffiers que le ministère public) pourront rédiger, signer et échanger d’importants documents via cette base de données informatisées.

 

Le Registre Central de la Solvabilité comprend toutes les données et pièces qui se rapportent à la procédure de faillite.

 

Regsol est accessible à l’adresse suivante : www.regsol.be.

 

Pour les procédures de faillite entamées avant le 1er avril 2017, il faut désormais également travailler via le Registre Central de Solvabilité. Les exemplaires papier sont conservés jusqu’au 31 mars 2017 et seront encore consultables à l’avenir au greffe du tribunal de commerce.

 

2. Partie publique – partie privée

 

Le registre (www.regsol.be) sera divisé en une partie « publique » et une partie « privée » :

 

 

La partie privée est uniquement accessible aux magistrats, curateurs et greffiers.

 

La partie publique est, elle, accessible aux créanciers et aux parties intéressées. Les créanciers peuvent déposer leurs déclarations de créance de façon électronique. Les parties intéressées peuvent consulter un certain nombre de documents.

 

3. Créanciers

 

Regsol est très important pour les créanciers. Si vous êtes créancier dans une faillite, vous devrez en effet désormais déclarer votre créance de façon électronique dans le Registre Central de la Solvabilité.

 

Pour les personnes physiques et personnes morales assistées d’un avocat, l’avocat déposera la déclaration de créance via www.regsol.be.

 

Les personnes morales non-assistées d’un avocat sont également obligées de déposer leurs déclarations de manière électronique.

 

Un forfait de 6,00 € doit être payé pour cette déclaration. Ce forfait est exempté de TVA et vise à compenser les coûts de fonctionnement de la plateforme.

 

La déclaration de créance électronique est directement transmises au curateur, lequel est comme antérieurement responsable du traitement de celle-ci.

 

Cette obligation n’existe pas pour les personnes morales établies à l’étranger et les personnes physiques (c’est-à-dire une personne qui ne dispose pas d’un numéro d’entreprise). Ceux-ci peuvent envoyer leur déclaration par courrier recommandé ou la déposer contre reçu au cabinet du curateur lui-même.

 

Dès que votre déclaration est déposée, vous recevez accès au dossier de faillite et pouvez consulter, compléter ou corriger votre déclaration via
www.regsol.be.

 

Si vous vous posez d’autres questions sur la déclaration de créance digitale, n’hésitez pas à prendre contact avec nous. Nous vous assistons volontiers.

 

PDF

Elektrische wagen/ZEV

update sinds 2020 niet meer mogelijk https://www.vlaio.be/nl/subsidies-financiering/subsidiedatabank/zero-emissie-voertuigen

De opwarming van de aarde is in onze huidige tijden een van de belangrijkste problemen voor ons milieu. Een grote boosdoener in dat verhaal is koning auto. Om elektrische wagens of wagens op waterstof aantrekkelijker te maken kent de Vlaamse overheid sinds 1 januari 2016 een premie toe voor zogenaamde Zero-Emissie Voertuigen (ZEV).[1]

Het Energiebesluit van de Vlaamse Regering uit 2010 definieert een ZEV als een batterij elektrisch voertuig of een voertuig uitsluitend aangedreven door een elektrische motor gevoed door een brandstofcel. Enkel wagens die 100% op elektriciteit of waterstof rijden vallen hieronder. De premie is mogelijk voor zowel personenwagens als voor camionettes. Een lijst met alle wagens die aan deze definitie voldoen kan op de website van het Vlaams Energieagentschap opgevraagd worden.

De hoogte van de premie wordt bepaald in het Energiebesluit en ziet er als volgt uit:

Cataloguswaarde 2016 2017 2018 2019
Minder dan 31.000 EUR 5.000 EUR 4.000 EUR 3.000 EUR 2.000 EUR
31.000 EUR tot 41.000 EUR 4.500 EUR 3.500 EUR 2.500 EUR 1.500 EUR
41.000 EUR tot 61.000 EUR 3.000 EUR 2.500 EUR 2.000 EUR 1.500 EUR
Meer dan 61.000 EUR 2.500 EUR 2.000 EUR 1.500 EUR 1.000 EUR

 Deze premie kan door de minister van Energie verlaagd worden indien zou blijken dat het budget niet toereikend is.

Een besluit van Vlaamse Overheid van januari 2017 heeft de aanvraag van de ZEV-premie heel wat eenvoudiger gemaakt.[2] Vroeger was de procedure die moest worden gevolg er een in twee stappen. Eerst moest binnen de maand na bestelling van het voertuig, het voertuig aangemeld werden op de website van het Vlaams Energieagentschap. Drie maanden na de inschrijving moesten dan alle bewijzen van aankoop aan het agentschap bezorg worden.

In de praktijk bleek dat heel wat Vlamingen die tweede stap vergaten en bijgevolg die premie niet ontvingen.

Vanaf 25 januari 2017 is er nog slechts één stap vereist[3]. De aanvrager moet zich binnen de drie maanden na de eerste inschrijving van het voertuig aanmelden bij de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen via een webapplicatie van het Vlaams Energieagentschap.

Deze aanvraag vermeldt de identiteits- en contactgegevens van de aanvrager, een kopie van de factuur, van het betalingsbewijs, van het inschrijvingsbewijs en het rekeningnummer waarop men de premie wilt ontvangen.

 Opgelet : wanneer u gebruik maakt van de premie en vervolgens het voertuig binnen de eerste drie jaren na de inschrijving verkoopt, moet u de premie terugstorten.

BMW i3 / max. premie 2017 : 3.500 EUR

BMW i3 / max. premie 2017 : 3.500 EUR

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Nissan Leaf (electric) /max. premie 2017 : 4.000 EUR

Nissan Leaf (electric) /max. premie 2017 : 4.000 EUR

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 Tesla Model X / max.premie 2017 : 2.000 EUR

Tesla Model X / max.premie 2017 : 2.000 EUR

 Heeft u vragen of opmerkingen bij dit artikel, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

[1]https://www.vlaanderen.be/nl/mobiliteit-en-openbare-werken/voertuigen/premie-voor-nieuwe-elektrische-wagen-wagen-op-waterstof

[2]http://moneytalk.knack.be/geld-en-beurs/sparen/premie-elektrische-wagen-aanvragen-wordt-eenvoudiger/article-normal-787703.html

[3]http://www.hln.be/hln/nl/943/Consument/article/detail/3027120/2016/12/09/Aanvraag-premie-elektrische-wagen-wordt-eenvoudiger.dhtml

 ————————————————————————————————————————————-

Voitures électriques / VZE

Le réchauffement climatique est, à l’heure actuelle, l’un des plus grands dangers pour notre environnement. L’automobile en est naturellement
en grande partie responsable. Afin de rendre plus attrayantes les voitures électriques et les voitures à hydrogène, le Gouvernement flamand a introduit le 1er janvier 2016 une prime pour les véhicules dits « zéro-émission » (VZE)[1].

L’Arrêté-Énergie de 2010 du Gouvernement flamand définit un « VZE » comme un véhicule électrique à batterie ou un véhicule propulsé exclusivement par un moteur électrique alimenté par une pile à combustible. Sont visés tous les véhicules qui roulent à 100 % à l’électricité ou à l’hydrogène.

La prime est disponible tant pour les véhicules personnels que pour les camionnettes. Une liste complète des véhicules qui répondent à la définition peut être trouvée sur le site de l’Agence flamande de l’énergie.

L’importance de la prime est déterminée dans l’Arrêté-Énergie, comme suit :

Valeur catalogue 2016 2017 2018 2019
Moins de 31.000 EUR 5.000 EUR 4.000 EUR 3.000 EUR 2.000 EUR
31.000 EUR à 41.000 EUR 4.500 EUR 3.500 EUR 2.500 EUR 1.500 EUR
41.000 EUR à 61.000 EUR 3.000 EUR 2.500 EUR 2.000 EUR 1.500 EUR
Plus de 61.000 EUR 2.500 EUR 2.000 EUR 1.500 EUR 1.000 EUR

Cette prime peut être réduite par le Ministre de l’énergie s’il s’avère que le budget n’est pas suffisant.

Un arrêté du Gouvernement flamand de janvier 2017 a rendu la demande de la prime-VZE bien plus facile qu’antérieurement[2]. Auparavant la procédure qui devait être suivie comportait deux étapes. Il fallait premièrement, dans le mois de la commande d’un véhicule, l’enregistrer sur le site de l’Agence flamande de l’énergie. Il fallait ensuite, trois mois après l’immatriculation du véhicule, transmettre toutes les preuves d’achat à l’Agence.

En pratique, on constatait que beaucoup de flamands oubliaient ces deux étapes et ne pouvaient donc bénéficier de la prime.

Depuis le 25 janvier 2017, seule une seule étape est encore nécessaire[3]. Le demandeur doit s’inscrire dans les trois mois de la première immatriculation du véhicule à la Direction des Immatriculations des Véhicules (DIV) via une application-web de l’Agence flamande de l’énergie.

Cette demande contient les données d’identité et de contact du demandeur, une copie de la facture, de la preuve de paiement et du certificat d’immatriculation ainsi que le compte bancaire sur lequel le demandeur souhaite percevoir la prime.

Attention : vous devrez rembourser la prime si vous vendez le véhicule dans les trois années de son immatriculation.

 BMW i3 / max. premie 2017 : 3.500 EUR

BMW i3 / prime max. en 2017 : 3.500 EUR

 Nissan Leaf (electric) /max. premie 2017 : 4.000 EUR

Nissan Leaf (électrique) / prime max. en 2017 : 4.000 EUR

 Tesla Model X / prime max. en 2017 : 2.000 EUR

Tesla Model X / prime max. en 2017 : 2.000 EUR

 Traduction par Alexis PAQUOT

[1]https://www.vlaanderen.be/nl/mobiliteit-en-openbare-werken/voertuigen/premie-voor-nieuwe-elektrische-wagen-wagen-op-waterstof

[2]http://moneytalk.knack.be/geld-en-beurs/sparen/premie-elektrische-wagen-aanvragen-wordt-eenvoudiger/article-normal-787703.html

[3]http://www.hln.be/hln/nl/943/Consument/article/detail/3027120/2016/12/09/Aanvraag-premie-elektrische-wagen-wordt-eenvoudiger.dhtml

PDF

Airbnb, (Air)Bsit, Uber, ListMinut’, Menu Next Door, FLAVR… In de afgelopen jaren heeft de zogenaamde “deeleconomie” via platformen zich sterk ontwikkeld, mede dankzij nieuwe technologieën zoals smartphones en mobiel internet.

Deze platformen maken het mogelijk voor particulieren om bijkomende inkomsten te verdienen in ruil voor kleine diensten. Het fiscaal regime voor deze inkomsten is niettemin onduidelijk : ze kunnen, afhankelijk van de omstandigheden, als beroepsinkomsten, als roerende inkomsten, als onroerend inkomsten of, meestal, als diverse inkomsten worden beschouwd, met een belastingtarief van 25 tot 50% (om het “simpel” te houden)[1]. Om die reden, en ook omwille van de administratieve rompslomp, worden de meeste van deze inkomsten niet gedeclareerd.

Een nieuwe regeling heeft tot doel deze inkomsten uit deze “grijze zone” halen, maar ook het ondernemerschap een impuls te geven met een minimum van formaliteiten.

Het nieuw stelsel

De inkomsten uit de deeleconomie zullen binnenkort belast worden aan 20 % (eigenlijk de facto 10 % want er wordt 50 % forfaitaire kostenaftrek toegestaan) tot een bruto bedrag van 5.100 €[2]per jaar (geïndexeerd, inkomsten 2017). Boven dit bedrag worden niettemin alle inkomsten (en niet enkel de inkomsten die de grens van 5.100 € overschrijden) van het betrokken jaar en het jaar daarna als beroeps-inkomsten aangemerkt, behoudens tegenbewijs[3]. Ze worden dus in principe tegen 25 tot 50 % belast.

De diensten mogen uitsluitend verleend worden via een erkend elektronisch platform. Zolang de grens van 5.100€ niet bereikt wordt, wordt 10 % van het bedrag bij de bron (het platform) ingehouden, zodat de dienstverrichter (de particulier) alleen het netto bedrag op zijn / haar bankrekening krijgt, zonder dathij / zij zich zorgen hoeft te maken over de belastingen. Deze inkomsten moeten wel in de aangifte van personenbelastingen aangeven worden.

De administratieve formaliteiten zijn relatief eenvoudig gehouden. Als de inkomsten onder de 5.100€ per jaar blijven, moeten de dienstverrichters zich niet als zelfstandige aansluiten[4] en moeten ze dus geen sociale bijdragen betalen. Ze zijn ook vrijgesteld van BTW[5] en moeten zich niet inschrijven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.

Men moet dus heel goed uitkijken dat men onder de magisch grens van 5.100 € blijft.

Diensten

Het stelsel is alleen van toepassing op diensten. De levering van goederen valt er dus niet onder. De verhuur van onroerende en roerende goederen is ook uitgesloten.

Concreet vallen diensten zoals het geven van gitaar- of taalles, babysitten, tuinieren of huwelijkfotograferen (enz.) binnen het toepassingsgebied, mits de andere de voorwaarden voldaan zijn (zie hieronder). De verhuur van uw huis of appartement via Airbnb (!), verhuur van uw gereedschap voor doe-het-zelvers, of de levering van producten vallen in principe niet onder dit voordelig fiscaal regime.

Voorwaarden

Er zijn natuurlijk strikte voorwaarden om in aanmerking te komen voor dit systeem, om belastingontduiking of misbruik van het systeem te voorkomen. Dit enerzijds om te zorgen dat alle inkomsten aangeven worden en, anderzijds, dat professionelen dit stelsel niet kunnen gebruiken om hun inkomstenbelastingen te verminderen.

Deze voorwaarden zijn de volgende[6] :

  • De diensten moeten worden verleend door een natuurlijke persoon buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid daar “diensten die via een platform worden aangeboden geen diensten mogen zijn die nauw verbonden zijn met een activiteit die de belastingplichtige als zelfstandige verricht of met de activiteit van de vennootschap waarvan hij bedrijfsleider is”[7].
  • De diensten moeten uitsluitend worden verleend aan natuurlijke personen die niet handelen in het kader van hun beroepswerkzaamheid ;
  • De diensten moeten uitsluitend verleend worden via een erkend elektronisch platform ;
  • de vergoedingen moeten enkel door of via dit platform aan de dienstverrichter worden betaald.

Deze voorwaarden maken deze regeling alleen van toepassing voor C2C-diensten. B2B-, B2C- of C2B-diensten zijn uitgesloten. Het stelsel zorgt ook dat alle bedragen zullen aangeven worden.

Erkende platformen

Het Koninklijk Besluit dat de normen voor de erkenning van de platformen vaststelt[8] is op 24 januari 2017 in werking getreden. Het aanvraagformulier is niettemin slechts op 1 maart 2017 op de website van de FOD Financiën beschikbaar gesteld.

De eerste platformen zullen waarschijnlijk in de volgende weken worden erkend. Dan zal het systeem volledig operationeel worden.

Conclusie

Dit nieuwe systeem heeft als voordeel dat het het ondernemerschap voor particulieren zal worden aangemoedigd. Het is zo eenvoudig mogelijk gehouden, hetgeen het voor iedereen toegankelijk maakt.

Deze regeling is in het algemeen een positieve ontwikkeling ter bevordering van een originele manier van ondernemen.

We moeten wel vaststellen dat het gunsttarief (20 % min kosten 10 % = 10 %) van kracht is sinds 1 juli 2016, dat de regel aangaande de platformen op 24 januari 2017 van kracht is geworden maar dat er nog geen platformen erkend zijn. Dit hoeft geen verwondering te wekken nu het aanvraagformulier slechts sinds 1 maart beschikbaar zou zijn. Blijkt dat voorlopig enkel ListMinut’ in de volgende weken retroactief erkend worden. De vraag stelt zich wat er moet gebeuren met (al dan niet ingehouden[9]) inkomsten tussen 01/07/2016 en de datum dat de platformen effectief erkend zullen worden !

[1] Art. 130 en 171, WIB 92.
[2] Het bruto bedrag is “het bedrag dat door het platform of door tussenkomst van het platform daadwerkelijk is betaald, verhoogd met alle sommen die door het platform of door tussenkomst van het platform van het platform zijn ingehouden”. Pas op dat U deze bedrag niet bereikt !
[3] Art. 37bis, §2, WIB 92.
[4] Art. 22, Programmawet van 1 juli 2016, B.S. 04.07.2016, 40970.
[5] Art. 50, $4 BTW Wetboek.
[6] Art. 90, WIB 92.
[7] Memorie van toelichting, doc°54-1875/001, 24, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/1875/54K1875001.pdf#page=24
[8] Koninklijk Besl
uit tot uitvoering van artikel 90, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzake de voorwaarden tot erkenning van elektronische platformen van deeleconomie en tot onderwerping van de artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten aan de bedrijfsvoorheffing, B.S., 24.01.2017, 12.789.
[9] http://www.lalibre.be/actu/belgique/ubereats-se-prend-pour-le-legislateur-d-apres-le-spf-finances-58b65f19cd70fcd9ef9552e4 

  ————————————————————————————————————————————————-

Le régime fiscal des revenus de l’économie collaborative

Airbnb, (Air)Bsit, Uber, ListMinut’, Menu Next Door, FLAVR… L’« économie collaborative » via des plateformes électroniques s’est fortement développée ces dernières années, et ce notamment grâce à de nouvelles technologies telles que les smartphones et l’internet mobile.

Ces plateformes permettent à des particuliers d’obtenir des revenus complémentaires en contrepartie de petits services. Le régime fiscal de ces revenus n’est toutefois pas des plus clairs : ils peuvent, selon les circonstances, être considérés comme des revenus professionnels, comme des revenus mobiliers, comme des revenus immobiliers ou, le plus souvent, comme des revenus divers, avec un tarif fiscal allant de 25 à 50 % (pour faire « simple »)[10]. Pour cette raison, à laquelle s’ajoute celle de la lourdeur des charges administratives, la plupart de ces revenus n’est tout simplement pas déclarée.

Un nouveau régime a pour objectif de sortir ces revenus de la « zone grise », mais aussi de stimuler l’entreprenariat et cela avec un minimum de formalités.

Le nouveau régime

Les revenus de l’économie collaborative seront sous peu imposables à un taux de 20 % (en fait de facto 10 % après déduction des frais forfaitaires de 50 %) jusqu’à un montant brut de 5.100 €[11]par année (montant indexé, revenus 2017).

Au-delà de ce montant, tous les revenus (et donc pas uniquement ceux qui excèdent la somme de 5.100 € !) de l’année en cours et de l’année suivante seront considérés comme des revenus professionnels, sauf preuve contraire[12]. Ils seront donc en principe imposés à un taux allant de 25 à 50 %.

Les services doivent être fournis via une plateforme électronique agréée. Aussi longtemps que la limite de 5.100 € n’est pas dépassée, un taux de 10 % sera retenu à la source (c’est-à-dire, par la plateforme), de sorte que le fournisseur de service (le particulier) ne perçoit sur son compte bancaire que le montant net, sans devoir s’inquiéter des impôts. Ces revenus doivent simplement être mentionnés dans la déclaration à l’impôt des personnes physiques.

Les formalités administratives sont, de plus, relativement simplifiées. Tant que les revenus ne dépassent pas 5.100 € par année, les fournisseurs de service ne doivent pas s’enregistrer comme indépendants[13] et ne doivent donc pas payer de cotisations sociales. Ils sont également exemptés de TVA[14] et ne doivent pas s’inscrire à la Banque-Carrefour des Entreprises.

Il faudra donc faire particulièrement attention à ne pas dépasser la limite « magique » de 5.100 €.

Services

Le système est uniquement applicable aux services. La livraison de biens n’est donc pas visée. La location de biens immobiliers ou mobiliers est également exclue.

Concrètement, entrent dans le champ d’application de ce régime le fait de donner des cours de guitare ou des cours de langue, le baby-sitting, le jardinage ou le fait de photographier un mariage (etc.), pour autant que les autres conditions soient remplies (voyez ci-dessous).

Ce ne sera en principe pas le cas, par exemple, de la location de votre maison ou appartement via Airbnb (!), de la location de vos outils de bricolage ou de la livraison de produits.

Conditions

Il y a naturellement de strictes conditions pour bénéficier de ce système, en vue d’éviter la fraude fiscale ou les abus. On s’assure ainsi que tous les revenus soient déclarés et que des professionnels ne puissent pas utiliser le système pour diminuer leurs impôts sur les revenus.

Ces conditions sont les suivantes[15] :

  • Les services doivent être rendus par une personne physique en dehors de l’exercice d’une activité professionnelle, c’est-à-dire que « les services qui sont offerts par la plateforme ne peuvent pas être des services qui sont étroitement liés à l’activité que le contribuable exerce en tant qu’indépendant ou à l’activité de la société dont il est dirigeant d’entreprise »[16].
  • Les services doivent uniquement être rendus à des personnes physiques qui n’agissent pas dans le cadre de leur activité professionnelle ;
  • Les services doivent être uniquement fournis via une plateforme électronique agréée ;
  • Les montants obtenus doivent uniquement être payés au fournisseur de service par ou via cette plateforme.

 Ce régime n’est donc d’application qu’aux relations « C2C », à l’exclusion des relations « B2B », « B2C » ou « C2B ». On s’assure également que tous les montants soient déclarés.

Plateformes agréées

L’Arrêté Royal fixant les normes d’agrément des plateformes électroniques[17] est entré en vigueur le 24 janvier 2017. Le formulaire de demande n’est toutefois disponible sur le site du SPF Finances que depuis le 1er mars 2017.

Les premières plateformes devraient ainsi être agréées dans les prochaines semaines. Le système sera alors entièrement fonctionnel.

Conclusion

Ce nouveau système a l’avantage d’encourager l’entreprenariat pour les particuliers. Il est en effet aussi simple que possible, ce qui le rend accessible à tout un chacun.

Il s’agit, de façon générale, d’une évolution positive visant à encourager une façon originale d’entreprendre.

Nous devons constater que le tarif favorable (20 % moins 10 % = 10 %) est en vigueur depuis le 1er juillet 2016, que les conditions d’agrément des plateformes sont en vigueur depuis le 24 janvier 2017, mais qu’aucune plateforme n’a encore été reconnue. Il ne faut pas s’en étonner, dès lors que le formulaire de demande n’est disponible que depuis le 1er ma
rs. Il semble provisoirement que seule la plateforme ListMinut’ sera agréée rétroactivement dans les prochaines semaines. La question se pose de savoir ce qui doit arriver aux revenus (retenus ou non[18]) entre le 01/07/2016 et la date où les plateformes seront effectivement agréées !

[1] Art. 130 et 171, CIR 92.
[2] Le montant brut est « le montant qui a effectivement été payé ou attribué par la plateforme ou par l’intermédiaire de la plateforme, majoré de toutes les sommes qui ont été retenues par la plateforme ou par l’intermédiaire de la plateforme ». Attention à ne pas dépasser ce montant !
[3] Art. 37bis, §2, CIR 92.
[4] Art. 22, Loi-Programme du 1er juillet 2016, M.B. 04.07.2016, 40970.
[5] Art. 50, $4 Code TVA.
[6] Art. 90, CIR 92.
[7] Exposé des motifs, doc°54-1875/001, p. 24, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/1875/54K1875001.pdf#page=24
[8]Arrêté Royal portant exécution de l’article 90, alinéa 2, du Code des impôts sur les revenus 1992, en ce qui concerne les conditions d’agrément des plateformes électroniques de l’économie collaborative, et soumettant les revenus visés à l’article 90, alinéa 1er, 1°bis, du Code des impôts sur les revenus 1992, au précompte professionnel, M.B., 24.01.2017, p. 12.789.
[9] http://www.lalibre.be/actu/belgique/ubereats-se-prend-pour-le-legislateur-d-apres-le-spf-finances-58b65f19cd70fcd9ef9552e4

 

PDF

“Arrest Hof van Cassatie maakt flitsboetes onwettig”, “Cassatie maakt flitsboetes de facto onwettig”, “Flitsboetes ongeldig als politie bestuurder niet tegenhoudt”.

Deze krantenkoppen zijn u ongetwijfeld niet ontgaan.

Sinds de arresten van het Hof van Cassatie van 13.12.2016 lijkt het hele Belgische boetesysteem op zijn kop te staan.

Maar is dit wel zo? Zijn wel alle flitsboetes onwettig? En heeft dit dan tot gevolg dat u flitsboetes niet langer moet betalen?

Niet noodzakelijk.

Het Hof van Cassatie controleert in haar arresten louter of een rechter een correcte toepassing en gevolgtrekking van de wet heeft gemaakt. Zij doet geen uitspraak over de specifieke feiten en omstandigheden van een bepaald geval.

In het vonnis, waarover het Hof van Cassatie zich in het zijn arrest dd. 13.12.2016 diende uit te spreken, oordeelde de Correctionele Rechter te Brussel dat de Politie geen machtiging nodig heeft opzoekingen te doen in de Kruispuntbank Voertuigen.

Echter, volgens artikel 18 §1 van de Wet Kruispuntbank Voertuigen moet éénieder die toegang wenst tot de gegevens van de Kruispuntbank Voertuigen een machtiging ontvangen van het Sectoraal Comité voor de federale overheid voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De Rechtbank had aldus een foutieve toepassing gemaakt van de wet en om deze reden heeft het Hof van Cassatie – volkomen terecht – het vonnis verbroken.

De wettelijke opdracht van de politie om overtredingen op verkeersreglementen op te sporen en vast te stellen, stelt haar niet vrij van de verplichting om een machtiging van het Sectoraal Comité van de Privacycommissie te vragen, wanneer zij de identiteitsgegevens van de houder van de nummerplaat opvraagt bij de Kruispuntbank Voertuigen.

Dit heeft echter – helaas – niet tot gevolg dat u nu elke flitsboete in de vuilbak kunt gooien.

Een identificatie zonder voorafgaande machtiging maakt enkel onregelmatig verkregen bewijsmateriaal uit, waarop de Belgische “Antigoon”-regelgeving van toepassing is (artikel 32 V.T.Sv.).

Volgens deze regelgeving is onregelmatig verkregen bewijs nietig in drie gevallen:

1)      Schending van een op straffe van nietigheid voorgeschreven formaliteit;

2)      Aantasting van de betrouwbaarheid van het bewijs;

3)      Gebruik van het bewijs is in strijd met het recht op een eerlijk proces.

De eerste twee voorwaarden vinden geen toepassing in deze problematiek, zodat enkel voorwaarde 3 in het vizier komt.

Naar ons oordeel zijn boetes welke zijn uitgeschreven na een opvraging bij de Kruispuntbank Voertuigen zonder machtiging in strijd met het recht op een eerlijk proces.

Zo heeft het Hof van Cassatie in haar arrest dd. 23 maart 2004[1] enkele criteria opgenoemd, waarmee de rechter rekening kan houden bij het beoordelen van de derde voorwaarde.

Één van deze criteria is het opzettelijk karakter van de begane onregelmatigheid.

Daar volgens het algemeen rechtsbeginsel “nemo censetur ignorate legem” iedereen wordt geacht de wet te kennen – en dus zeker de politiediensten – zijn wij van oordeel dat de politiediensten de onregelmatigheid opzettelijk hebben begaan.

Zij behoorden immers te weten over welke bevoegdheden zij beschikken tijdens het uitvoeren van hun wettelijke opdracht om overtredingen op verkeersreglementen op te sporen en vast te stellen.

Echter, gelet op de eindeloze straffeloosheid die zulke redenering tot gevolg heeft, zullen de rechtbanken niet snel geneigd zijn deze piste te volgen.

Denk dus maar niet dat u niet langer rekening hoeft te houden met de opgelegde snelheidsbeperkingen. Dit zou u wel eens heel duur komen te staan.

(Let trouwens op: sinds 01.01.2017 is 70 km/u de norm op de Vlaamse gewestwegen. U zult dus enkel nog 90 km/u mogen rijden, wanneer dit uitdrukkelijk staat aangegeven.)

Het behoeft geen twijfel dat er noodzaak was om dergelijke lacune in de wet spoedig op te vangen.

Zo werd onmiddellijk een Machtigingsaanvraag door de Directie van de politionele informatie en de ICT-middelen (DRI) van de Federale Politie ingediend om van de DIV elektronisch de gegevens te ontvangen die noodzakelijk zijn voor de geïntegreerde politie om haar taken van gerechtelijke en bestuurlijke politie uit te voeren bij het Sectoraal comité voor de Federale Overheid (Privacycommissie).

 De onwettelijke situatie uit de wereld geholpen met volgende beslissing

https://www.privacycommission.be/sites/privacycommission/files/documents/beraadslaging_FO_053_2016.pdf die letterlijk stelt in haar beschikkend gedeelte: machtigt

de mededeling van persoonsgegevens van de DIV aan de politiediensten met

eerbiediging en binnen de beperkingen van de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen”

 

Sinds 15.12.2016 geen twijfels dus: U moet Uw boete betalen !

Voor dossiers of PV’s die dateren van voor 15/12: contacteer onze specialisten  !!

[1]Cass. 23 maart 2004, Arr.Cass. 2004, 518.

——————————————————————————————————————————————————

Et maintenant, on fait quoi avec ces amendes pour excès de vitesse ?

« Un arrêt de la Cour de cassation déclare les amendes pour excès de vitesse illégales », « La cassation rend les amendes pour excès de vitesse, de facto, illégales », « Les amendes pour excès de vitesse sont invalides si la police n’a pas arrêté le conducteur ».

 Ces titres de journaux ne vous auront certainement pas échappé.

Depuis l’arrêt de la Cour de cassation du 13 décembre 2016, il semble que tout le système des amendes en Belgique soit bouleversé.

Mais est-ce bien le cas ? Toutes les amendes sont-elles illégales ? Pouvez-vous refuser de payer vos amendes pour excès de vitesse ?

 Pas nécessairement.

 La Cour de cassation ne fait, dans ses arrêts, que contrôler si le juge a fait une correcte application de la loi. Elle ne prend aucune décision sur des faits spécifiques ou sur les circonstances d’une affaire déterminée.

Dans le jugement en question, sur lequel la Cour de cassation s’est prononcée dans son arrêt du 13 décembre, le tribunal correctionnel de Bruxelles avait décidé que la police ne devait pas bénéficier d’une autorisation pour effectuer une recherche dans la Banque-Carrefour des véhicules.

 Il découle toutefois de l’article 18, §1er de la loi sur la Banque-Carrefour des véhicules que quiconque souhaite accéder aux données de la Banque-Carrefour doit obtenir une autorisation du Comité sectoriel pour l’Autorité Fédérale de la Commission de la protection de la vie privée.

Le tribunal avait dès lors appliqué la loi de façon erronée et pour cette raison, la Cour de cassation a – à juste titre – cassé sa décision.

 La mission légale de la police de rechercher et constater les infractions au code de la route ne la libère pas de l’obligation de demander une autorisation au Comité sectoriel de la Commission de la vie privée lorsqu’elle souhaite obtenir les données personnelles d’un titulaire du numéro de plaque auprès de la Banque-Carrefour des véhicules.

 Cela n’a toutefois – hélas ! – pas pour conséquence que vous puissiez jeter toutes vos amendes pour excès de vitesse à la poubelle.

Le fait que l’identification ait été effectuée sans autorisation préalable signifie simplement que la façon dont la preuve a été obtenue est illégale. Or la législation « Antigone » est précisément applicable aux preuves obten
ues illégalement (Article 32 du Titre préliminaire du Code d’instruction criminelle).

 Il découle de ce régime que la preuve obtenue illégalement est nulle dans trois hypothèses :

  1. La violation d’une formalité prescrite à peine de nullité ;
  2. L’atteinte à la fiabilité de la preuve ;
  3. L’utilisation de la preuve contraire au droit à un procès équitable.

 Les deux premières hypothèses ne sont à l’évidence pas pertinentes dans la problématique qui nous occupe, de sorte que seule la 3e hypothèse va nous retenir plus longtemps.

 Il nous semble qu’une amende délivrée après consultation sans autorisation de la Banque-Carrefour des véhicules soit précisément contraire au droit à un procès équitable.

La Cour de cassation a, dans son arrêt du 23 mars 2004[1], énuméré un certain nombre de critères dont le juge peut tenir compte dans l’appréciation du caractère contraire au droit à un procès équitable.

 L’un de ces critères est le caractère délibéré de l’irrégularité commise.

Le principe général de droit « nemo censetur ignorare legem » veut que chacun soit supposé connaître la loi. Cela vaut bien sûr également pour les services de police. Il en découle selon nous que l’irrégularité doit être considérée comme ayant été commise délibérément.

Il appartenait en effet aux services de police de savoir sur quel fondement ils agissaient dans le cadre de l’exécution de leur mission légale consistant à rechercher et constater les infractions au code de la route.

 Compte tenu cependant de l’impunité définitive qui découlerait d’un tel raisonnement, il est peu probable que les tribunaux s’engagent dans cette voie.

 Ne pensez donc pas qu’il ne vous faut plus tenir compte des limitations de vitesse. Cela finirait vite par vous coûter très cher.

 (Pour rappel, depuis le 1er janvier, la vitesse de 70km/h est la norme en Région flamande. Vous ne pouvez plus rouler à une vitesse de 90km/h que si cela est expressément indiqué).

 Il ne fait aucun doute qu’il était urgent de combler une telle lacune juridique.

 Une demande d’autorisation de la Direction de l’information policière et des moyens ICT (DRI) de la Police Fédérale de communication électronique de données de la DIV nécessaires à la police intégrée afin d’exercer ses missions de police judiciaire et administrative fut donc rapidement introduite auprès du Comité sectoriel de l’Autorité Fédérale (Commission de la vie privée).

 Cette situation illicite fut éliminée par la décision suivante https://www.privacycommission.be/sites/privacycommission/files/documents/d%C3%A9lib%C3%A9ration_AF_053_2016.pdf dans le dispositif de laquelle on trouve ceci : « autorise la communication des données à caractère personnel de la DIV vers les services de police dans le respect et les limites des dispositions légales et réglementaires qui s’appliquent ».

 Depuis le 15 décembre 2016 plus de doute donc : vous devez payer vos amendes !

 Pour vos procès-verbaux qui dateraient d’avant le 15 décembre : contactez nos spécialistes par email !!

Traduction par Alexis PAQUOT.

[1] Cass., 23 mars 2004, Arr. Cass., 2004, p. 518.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!