Maand: januari 2018
PDF

 Op 18 januari 2017 trad verordening 655/2014[1] in werking. Het doel van de verordening is de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen te vergemakkelijken.

 

De regelgeving die reeds bestond, voldeed niet om op een efficiënte en kostenbesparende manier zijn schuldvordering te innen over de Europese grenzen heen. De schuldeiser moest immers naar de rechter van de lidstaat waar de bankrekening werd aangehouden. Zo werd men geconfronteerd met buitenlandse regels, bijkomende kosten én dit alles in een andere taal.[2]

 

Thans kunnen bedrijven en particulieren met behulp van een speciale Europese procedure eenvoudiger bewarend beslag leggen op een bankrekening in een andere lidstaat.[3]

 

De procedure is enkel van toepassing in grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen en kreeg de naam EAPO (‘European Account Preservation Order’). Een zaak is grensoverschrijdend indien de bankrekeningen waarop het bevel tot bewarend beslag betrekking heeft, worden aangehouden in een andere lidstaat dan de lidstaat van het gerecht waarbij het verzoek om het bevel tot bewarend beslag is ingediend of de lidstaat waar de schuldeiser zijn woonplaats heeft.[4] De procedure is tevens eenzijdig, wat maakt dat de schuldeiser zijn schuldenaar als het ware kan ‘verrassen’.

 

De schuldeiser kan een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen verkrijgen:

–     Voorafgaand aan het bodemgeschil ;

–     Tijdens een hangende procedure ;

–     Nadat de schuldeiser een rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen die de schuldenaar verplicht de vordering te voldoen

 

In het eerste geval is het nog aan de schuldeiser om een procedure in te stellen tegen zijn schuldenaar. Hij dient het gerecht waar het verzoek om een bevel is ingediend daarvan tijdig bewijs te leveren. Het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van het bodemgeschil is tevens het gerecht waar het verzoek om een bevel moet worden ingediend. Er geldt slechts één uitzondering: zo de schuldenaar een consument is, dient het verzoek te worden ingediend bij het gerecht van de woonplaats van de schuldenaar.

In de tweede laatste gevallen dient de schuldeiser het verzoek te richten aan het gerecht van de lidstaat waar de beslissing werd gegeven.

 

Het verzoek om een bevel gebeurt middels een standaardformulier[5]. Zo de schuldeiser nog niet over een titel beschikt, zal hij moeten aantonen dat zijn vordering waarschijnlijk gegrond wordt verklaard. In het andere geval dient hij te bewijzen dat er een reëel risico bestaat dat de latere inning van de vordering onmogelijk wordt gemaakt of wordt bemoeilijkt indien er geen bevel zou worden uitgereikt. Het is mogelijk dat de rechtbank de schuldeiser hierbij zal verplichten een zekerheid te stellen teneinde de belangen van de schuldenaar te beschermen en eventueel misbruik te voorkomen. [6]

 

Het bevel tot bewaren beslag wordt zonder speciale procedure erkend en is zonder uitvoerbaarverklaring uitvoerbaar in de EU-lidstaten, met uitzondering van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk.

De rekeningen van de schuldenaar zullen geblokkeerd worden ten belope van het bedrag van de vordering van de schuldeiser. Het surplus blijft wel beschikbaar.[7]

 

Tot slot bestaat er tevens een mechanisme waarbij de schuldeiser de nationale rechter kan verzoeken om informatie op te vragen over de bankrekeningen van de schuldenaar. Zo de schuldeiser al over een uitvoerbare rechtelijke beslissing beschikt, gelden er geen bijkomende voorwaarden. Is dit echter niet het geval, dan zal de schuldeiser moeten aantonen dat de informatie dringend moet worden verstrekt omdat anders de latere inning van de vordering in het gedrang dreigt te komen waardoor de financiële situatie van de schuldeiser aanzienlijk zou verslechteren.[8]

 

Studio Legale staat voor U klaar om U met raad en daad bij te staan en een bevel tot Europees conservatoir bankbeslag te bekomen.

 

 

 

[1]Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken, Pb.EU L 189/59; http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32014R0655

[2]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, nr. 340, 8-9.

[3]De verordening is niet van toepassing in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk

[4]http://www.ordeexpress.be/artikel/134/1769/vereenvoudiging-conservatoir-bankbeslag-over-de-europese-grenzen-heen

[5]U kan deze hier terugvinden: https://e-justice.europa.eu/content_european_account_preservation_order_forms-378-nl.do?clang=nl

[6]http://www.ordeexpress.be/artikel/134/1769/vereenvoudiging-conservatoir-bankbeslag-over-de-europese-grenzen-heen

[7]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, nr. 340, 8-9.

[8]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, nr. 340, 8-9.

 

———————————————————————————————————————

 

La saisie conservatoire européenne sur les avoirs bancaires : une procédure simplifiée pour les litiges transfrontaliers

 

Le règlement 655/2014 est entré en vigueur ce 18 janvier 2017[1]. L’objectif du règlement est de faciliter le recouvrement transfrontalier de créances.

 

La réglementation antérieure n’était pas suffisante pour parvenir, au-delà des frontières, à obtenir de manière efficace et économique le paiement de créances. Le créancier devait agir devant le tribunal de l’État dans lequel le compte bancaire était ouvert. On était ainsi confronté à des règles de droit étrangères, à des coûts supplémentaires et tout ceci le plus souvent dans une langue étrangère[2].

 

Grâce à cette nouvelle procédure européenne, les entreprises et particuliers peuvent désormais déposer de façon simplifiée des saisies conservatoires sur des comptes bancaires dans un autre État membre[3].

 

La procédure, dénommée « EAPO » (pour « European Account Preservation Order ») n’est applicable qu’aux litiges civils et commerciaux de nature transfrontalière. Un litige « transfrontalier » est un litige dans lequel les comptes bancaires devant faire l’objet d’une saisie conservatoire sont tenus dans un État membre autre que l’État membre de la juridiction qui a été saisie de la demande d’ordonnance de saisie conservatoire ou l’État membre dans lequel le créancier est domicilié[4]. La procédure est unilatérale, ce qui permet au créancier, pour ainsi dire, de « surprendre » son débiteur.

 

Le créancier peut recourir à l’ordonnance de saisie conservatoire européenne :

–     Avant d’engager une procédure au fond ;

–     À tout moment au cours de la procédure au fond ;

–     Après avoir obtenu une décision judiciaire, une transaction judiciaire ou un acte authentique exigeant du débiteur le paiement de sa créance.

 

Dans le premier cas, il appartient toujours au créancier d’introduire une action contre son débiteur. Il doit en apporter la preuve en temps opportun à la juridiction dans laquelle la demande d’ordonnance de saisie conservatoire est introduite. La juridiction compétente pour connaître du litige sur le fond est également la juridiction dans laquelle la demande d’ordonnance doit être introduite. Il n’existe qu’une exception : lorsque le débiteur est un consommateur, la demande doit être introduite dans la juridiction du domicile du débiteur.

 

Dans les deux autres cas, le créancier doit adresser sa demander à la juridiction de l’État membre dans laquelle la décision a été rendue.

 

La demande d’ordonnance se fait à l’aide d’un formulaire standard[5]. Si le créancier ne dispose pas encore d’un titre, il devra démontrerqu’il sera probablement fait droit à sa demande au fond contre le débiteur. S’il dispose bien d’un titre, il devra démontrer qu’existe un risque réel qu’à défaut d’ordonnance, le recouvrement sera rendu impossible ou sensiblement plus difficile. Il est possible que le tribunal exige du créancier qu’il constitue une garantie pour protéger les droits du débiteur et éviter d’éventuels abus[6].

 

L’ordonnance de saisie conservatoire est reconnue dans les autres États membres sans qu’une procédure spéciale ne soit exigée, et est exécutoire sans que soit nécessaire une décision constatant sa force exécutoire (à l’exception du Danemark et du Royaume-Uni). Les comptes du débiteur sont bloqués dans la mesure du montant de la créance du créancier. Le surplus reste naturellement disponible[7].

 

Il existe, enfin, également un mécanisme par lequel le créancier peut interroger le juge national afin d’obtenir des informations sur les comptes bancaires du débiteur. Si le créancier dispose déjà d’une décision judiciaire exécutoire, il n’y a pas d’autre exigence à remplir. Si c’est n’est pas le cas, le créancier doit alors démontrer que l’information doit être fournie d’urgence à défaut de quoi le recouvrement ultérieur de la créance sera mis en péril et que cela pourrait conduire à une détérioration importance de sa situation financière[8].

 

Studio Legale se tient prêt à vous conseiller et à vous assister afin d’obtenir une ordonnance européenne de saisie conservatoire sur les avoirs bancaires de vos débiteurs.

 

[1]Règlement (EU) n° 655/2014 du Parlement européen et du Conseil du 15 mai 2014 portant création d’une procédure d’ordonnance européenne de saisie conservatoire des comptes bancaires, destinée à faciliter le recouvrement transfrontière de créances en matière civile et commerciale, JO UE L 189/59; http://eur-lex.europa.eu/legal-content/FR/TXT/?uri=CELEX%3A32014R0655

[2]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, n° 340, p. 8-9.

[3]Le règlement n’est pas applicable au Danemark et au Royaume-Uni.

[4]http://www.ordeexpress.be/artikel/134/1769/vereenvoudiging-conservatoir-bankbeslag-over-de-europese-grenzen-heen

[5]Vous pouvez trouver le formulaire ici: https://e-justice.europa.eu/dynform_intro_form_action.do?idTaxonomy=378&plang=fr&init=true&refresh=1

[6]http://www.ordeexpress.be/artikel/134/1769/vereenvoudiging-conservatoir-bankbeslag-over-de-europese-grenzen-heen

[7]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, n° 340, p. 8-9.

[8]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, n° 340, p. 8-9.

 

———————————————————————————————————————

 

 

European Account Preservation Order: a simplified procedure regaring cross-border disputes

 

On the 18th of January 2017, Regulation 655/2014[1] entered into force. The main goal of this Regulation is to simplify the cross-border recovery of debts.

 

The existing regulations did not allow a creditor to recover his cross-border debts in an efficient and cost saving manner. The creditor had to turn to the court of the Member State where the bank account was being held. This way, the creditor was confronted with foreign regulations, additional costs and proceedings in a foreign language.[2]

 

Companies and private persons will now be able to conduct a prejudgment seizure on a bank account in another Member State with the help of this distinctive European procedure.[3]

 

The procedure only applies to pecuniary claims in civil and commercial matters in cross-border cases and was given the name EAPO (European Account Preservation Order). A case is considered cross-border if the seized bank accounts are being held in another Member State than the Member State where the creditor has filed the prejudgment seizure at the court or where the creditor is domiciled.[4]

The procedure is conducted unilaterally, which means that the creditor will be able to ‘surprise’ his debtor.

 

The creditor can obtain a EAPO on a bank account in the following situations:

 

–     Previous to the court proceedings ;

–     During court proceedings ;

–     After the creditor has obtained a judgment, a settlement or an authentic instrument that compels the debtor to comply to the demands

 

In the first case, it will be up to the creditor to initiate proceedings against his debtor. He will also have to deliver proof of these proceedings in front of the court where he has filed the EAPO. The court that is competent to deal with the case is the same as the court where the creditor should file the EAPO.

Only one exception exists: if the debtor is a consumer, the EAPO should be filed with the court of the domicile of the debtor.

In the second and third case, the creditor will have to file the EAPO with the court of the Member State where the decision was rendered.

Filing an EAPO is done using a standard form[5]. If the creditor does not dispose of a legal title, he will have to prove that his claim will likely be declared valid. On the other hand – if the creditor does dispose of a legal title – he will have to prove that there is a likely risk that future enforcement of the claim will be made impossible of very difficult if he wouldn’t obtain an EAPO, in which case the court has the possibility to force the creditor to make a security deposit in order to protect the debtor and to prevent any misuse.[6]

 

The EAPO is recognized without any special procedure and can be enforced in all Member States – with the exception of Denmark and the United Kingdom – and without any declaration of enforceability.

The bank accounts of the debtor will be blocked for an amount the value of the claim. The surplus will remain available to the debtor.[7]

 

Finally, the Regulation provides a mechanism that allows the creditor to obtain information regarding the bank accounts of his debtor from the court of his Member State. There are no other requirements if the creditor already disposes of an enforceable judgment. If this is however not the case, the creditor will have to prove that his request for information is urgent and that otherwise any future enforcement of the claim will be compromised, which will in its turn aggravate the financial situation of the creditor.[8]

 

Studio Legale is at your service and will help you obtain an EAPO if necessary.

 

 

 

 

 

 

[1]Regulation (EU) no 655/2014 of the European Parliament and of the Council of 15 May 2014 establishing a European Account Preservation Order procedure to facilitate cross-border debt recovery in civil and commercial mattersPb.EU L 189/59; http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32014R0655

[2]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, nr. 340, 8-9.

[3]The Regulation does not apply in Denmark and the United Kingdom.

[4]http://www.ordeexpress.be/artikel/134/1769/vereenvoudiging-conservatoir-bankbeslag-over-de-europese-grenzen-heen

[5]You can find this here: https://e-justice.europa.eu/content_european_account_preservation_order_forms-378-nl.do?clang=nl

[6]http://www.ordeexpress.be/artikel/134/1769/vereenvoudiging-conservatoir-bankbeslag-over-de-europese-grenzen-heen

[7]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, nr. 340, 8-9.

[8]c. vanleenhove, “Europees conservatoir bankbeslag: nieuw wapen voor schuldeiser in grensoverschrijdende geschillen”, De Juristenkrant 2016, nr. 340, 8-9.

PDF

 1 januari 2018: nieuwe pandwet treedt in werking !

 

Algemeen

De Wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake (hierna: ‘de Nieuwe Pandwet’) treedt op 1 januari 2018 – eindelijk – in werking.

De inwerkingtreding van de Nieuwe Pandwet was normaliter reeds op 1 december 2014 voorzien, doch werd ingevolge de wet van 26 november 2014 uitgesteld naar 1 januari 2017 gezien de nodige uitvoeringsmaatregelen op zich lieten wachten. Met de Reparatiewet, goedgekeurd op 25 december 2016, werd de datum van inwerkingtreding andermaal verschoven naar 1 januari 2018.

Op 1 januari 2018 was het dus zover!

De Nieuwe Pandwet hervormt op ingrijpende wijze het pandrecht, het eigendomsvoorbehoud en het retentierecht. Zowel het pandrecht als het eigendomsvoorbehoud kunnen voortaan worden ingeschreven in het Nationaal Pandregister (https://pangafin.belgium.be/).

Belangrijkste wijzigingen

In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste nieuwigheden dewelke de ‘Nieuwe Pandwet’ vanaf 1 januari 2018 met zich meebrengt:

1– Pand vereist niet langer de fysieke buitenbezitstelling van het goed waarop het pand gevestigd word. De pandgever kan het in pand gegeven goed bij zich houden en blijven gebruiken, en in principe zelfs verkopen, in het kader van een normale uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten.

Een pandrecht wordt voortaan tegenstelbaar aan derden door registratie in het Nationaal Pandregister. Uitzondering: registratie zal evenwel niet kunnen worden gebruikt om het pand op schuldvorderingen tegenstelbaar te maken aan derden. Daarvoor blijft de bestaande kennisgeving vereist (art. 1690-1691 BW).

Voordeel voor de pandhouder is dat hij niet meer aansprakelijk kan gesteld worden voor beschadiging aan of verlies van het in pand gegeven goed tijdens de periode van buitenbezitstelling.

De pandhouder heeft evenwel het recht om te allen tijde de in pand gegeven goederen te inspecteren en heeft daarenboven recht op subrogatie[1]. (Bijvoorbeeld subrogatie op de betaalde prijs in geval van verkoop).

Indien de Pandwet wordt geschonden, kan de pandhouder te allen tijde alsnog de fysieke overhandiging van het in pand gegeven goed vorderen.

 

-2 Pand kan gevestigd worden op alle roerende goederen die verhandelbaar[2] zijn Uitzondering: Schepen zijn niet vatbaar voor pand.[3]

Eenmaal het pand werd gevestigd, blijft het pand ook geldig indien het goed onroerend zou worden door incorporatie[4] of bestemming[5].

 

-3 Indien er een pand gevestigd is op één of meerdere roerende goederen en één of meerdere daarvan zijn tevens onderhevig aan een eigendomsvoorbehoud, dan blijft het eigendomsvoorbehoud wel prioritair t.o.v. van het pand en dit zonder dat het eigendomsvoorbehoud daarvoor moet worden geregistreerd.

Als onbetaalde verkoper kan je zo met een eigendomsvoorbehoud als het ware ‘een superprioriteit’ verkrijgen.

Als pandhouder kan het evenwel problematisch zijn indien je niet kan nagaan of er een eigendomsvoorbehoud rust op de betrokken goederen.

Eigendomsvoorbehoud kàn worden geregistreerd worden in het Pandregister. Dit is niet verplicht doch verleent extra bescherming. Registratie is niet gratis

Het is evenwel zinvol om het eigendomsvoorbehoud te registreren om tegenstelbaar te blijven indien het goed onroerend zou worden door incorporatie in een onroerend goed dat tevens gehypothekeerd werd[6] (Bijvoorbeeld: Levering van een machine met eigendomsvoorbehoud dewelke nadien ingebouwd wordt).

 

-4 Voortaan is het voor alle schuldeisers mogelijk om een pand op de handelszaak te vestigen (daar waar het voorheen enkel mogelijk was voor financiële instellingen).

Dit kan een belangrijk zekerheidsinstrument zijn voor ondernemers die herhaaldelijk worden geconfronteerd met wanbetalers.

Daarenboven zal voortaan een pand op de volledige voorraad kunnen worden gevestigd, daar waar dit voorheen beperkt was tot de helft.

 

-5 De uitvoeringsprocedure is vereenvoudigd, thans is er bij niet-consumenten in principe geen voorafgaande tussenkomst van de rechtbank meer nodig om het pand te verzilveren.[7] De pandhouder die tot uitwinning wenst over te gaan, dient daarvan ten minste tien dagen vooraf bij een aangetekende zending kennis te geven. Na verloop van deze termijn kan de pandhouder het in pand gegeven goed zelf toe-eigenen (indien dit expliciet is overeengekomen) of het goed laten verhuren/verkopen en de opbrengst hiervan aanwenden ter aanzuivering van de schuld.[8]

Modaliteiten van de uitwinning kunnen contractueel worden bepaald, dit evenwel mits inachtname van art. 48-56 Pachtwet.

Indien de pandhouder niet akkoord is met de wijze waarop de uitwinning verloopt of is verlopen kan men zowel tijdens de uitwinning (kort geding procedure) als na de uitwinning (procedure ten gronde) de rechtbank vatten. (Bijvoorbeeld indien de klant weigert om de goederen terug te geven, dient de rechtbank te worden gevat. Het is namelijk niet toegelaten om goederen weg te halen uit andermans bezit.)

Voor consumenten blijft de huidige uitwinningsprocedure grotendeels behouden.[9] De verzilvering van het pand vereist steeds de voorafgaande tussenkomst van de rechtbank.

 

-6 Daarenboven dient te worden opgemerkt dat er bepaalde bijkomende beschermingsmaatregelen gelden indien de pandgever een consument is. De pandovereenkomst dient schriftelijk te worden opgesteld (een geschreven overeenkomst verdient logischerwijze ook in alle andere gevallen de voorkeur!). Tevens moet het pand in verhouding staat tot de schuldvordering (de waarde van de verpande goederen mag maximaal tweemaal de waarde betreffen van de gewaarborgde schuldvordering vermeerderd met aanhorigheden en interesten.

 

-7 Er komt een elektronisch pandregister. De belangrijkste functies van dit register zijn:

1. Tegenstelbaar maken van een pand aan derden (“first come first serve”– principe: eerst geregistreerd is eerste rang);

2. Schuldeisers informeren over reeds bestaande panden bij een schuldenaar (kostprijs bedraagt vijf euro per opzoeking).

Let wel: Misbruik van dergelijke opzoekingen is strafbaar en zal eenvoudig gecontroleerd kunnen worden. Iedere persoon kan tot zes maanden terug zien wie inlichtingen over hem heeft o
pgevraagd.

 

-8 Registratie is noodzakelijk om het pand tegenstelbaar te maken aan derden (doch klassieke fysieke buitenbezitstelling blijft ook mogelijk).

Registratie geldt vanaf betaling van de retributie en is 10 jaar geldig. Het is steeds mogelijk om een registratie te hernieuwen voor een periode van tien jaar.

Enkel de pandhouder is bevoegd voor de registratie, wijziging of deregistratie van een pand. De pandhouder moet de pandgever schriftelijk op de hoogte brengen van elke registratie, wijziging of deregistratie .

 

-9 Kostprijs van de retributierechtenvoor registratie, wijziging of deregistratie is afhankelijk van de waarde van de verzekerde verbintenis. Hieronder overzicht:

 

 ssslll

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zowel voor registratie, als voor wijziging en deregistratie van een pandrecht in het Nationaal register is een retributie verschuldigd.

Voor verdere vragen over het nieuwe pandrecht aarzel niet om contact met ons op te nemen. Wij helpen U graag verder.

 

 [1] Subrogatie: Bij zakelijke subrogatie komt een goed in de plaats van een ander goed dat in het vermogen een bepaalde functie vervult. Het goed dat in de plaats komt zal de funtie van het vorige goed overnemen (onder bepaalde voorwaarden)
[2]Verhandelbare roerende goederen: bestaande of toekomstige goederen [mits identificeerbaar], lichamelijke of onlichamelijke goederen, individuele goederen of goederen die deel uitmaken van een geheel van goederen of bedrijfseenheid
[3] Art. 4 Reparatiewet
[4]Onroerend door incorporatie: onderdelen en uitrustingen van een gebouw, die een geheel vormen met het gebouw en aldus nuttig of noodzakelijk zijn voor de normale werking en het normaal genot van het gebouw of onroerend goed, zijn onroerend door incorporatie.
[5]Onroerend door bestemming: Een roerend goed kan onroerend worden door bestelling indien het roerend goed fysiek verplaatsbaar is, maar als accessorium van een onroerend goed ook als onroerend wordt beschouwd.
[6]Art. 71 Pandwet
[7]Art. 47 Pandwet
[8] Uitzondering: Goederen onderhevig aan bederf of snelle waardevermindering kunnen na drie dagen reeds worden verkocht.
[9]Art. 46 Pandwet

——————————————————

1er janvier 2018: la nouvelle loi sur le gage entre en vigueur !

 

Généralités

La Loi du 11 juillet 2013 modifiant le Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières et abrogeant diverses dispositions en cette matière (ci-après : « la nouvelle loi ») est entrée en vigueur le 1er janvier 2018.

L’entrée en vigueur de la nouvelle loi était à l’origine prévue pour le 1er décembre 2014, mais a été remise au 1er janvier 2017, car les mesures d’exécution se faisaient attendre. Une loi réparatrice, approuvée le 25 décembre 2016, a une nouvelle fois reporté la date d’entrée en vigueur au 1er janvier 2018.

La loi est donc – enfin ! – entrée en vigueur au 1er janvier 2018.

La nouvelle loi réforme drastiquement le droit de gage, la réserve de propriété et le droit de rétention. Tant le droit de gage que la réserve de propriété peuvent à présent être enregistrés au registre des gages (https://pangafin.belgium.be/).

Modifications principales

Ci-dessous sont résumées les principales nouveautés apportées par la nouvelle loi à partir du 1er janvier 2018 .

 

-1 Le gage ne suppose plus la dépossession physique du bien sur lequel il porte. Le constituant du gage peut conserver auprès de lui le bien donné en gage, continuer à l’utiliser, voire en principe le vendre, dans le cadre de l’exercice normal de ses activités.

Le gage devient dès à présent opposables au tiers par son enregistrement dans le registre des gages. Exception : l’enregistrement ne pourra toutefois pas être utilisé pour rendre opposable un gage sur créance. La notification prévue aux articles 1690-1691 du Code civil reste exigée.

L’avantage pour le créancier-gagiste est qu’il ne peut plus être tenu responsable pour la perte ou le dommage au bien donné en gage pendant la période de dépossession.

Le créancier-gagiste a néanmoins le droit d’inspecter le bien donné en gage et a de plus un droit de subrogation[1] (par exemple, subrogation sur le prix payé en cas de vente).

Si les dispositions de la loi sont violées, le créancier-gagiste peut à tout moment demander à être mis en possession physique du bien donné en gage.

 

-2 Le gage peut porter sur tous les biens meubles dans le commerce[2]. Exception : Les navires ne peuvent pas faire l’objet d’un gage[3].

Une fois le gage constitué, il restera en vigueur même si le bien devient immobilier par incorporation[4] ou par destination[5].

 

-3 Si le gage est constitué sur un ou plusieurs biens mobiliers et que l’un ou plusieurs de ceux-ci font également l’objet d’une réserve de propriété, la réserve de propriété reste prioritaire par rapport au gage, et ce sans que celle-ci doive être enregistrée.

En tant que vendeur impayé, vous pouvez ainsi bénéficier d’une « super-priorité ».

Pour le créancier gagiste toutefois, il peut s’avérer problématique de ne pas pouvoir vérifier s’il existe une réserve de propriété qui porte sur le ou les bien(s) en question.

La réserve de propriété peut être enregistrée dans le Registre des gages. Cet enregistrement n’est pas obligatoire, mais il fournit une protection supplémentaire. L’enregistrement n’est toutefois pas gratuit.

Il peut toutefois être avantageux d’enregistrer une réserve de propriété, afin que celle-ci reste opposable si le bien devait être immobilisé par incorporation dans un bien immobilier hypothéqué[6] (Exemple : livraison d’une machine avec réserve de propriété, laquelle est ensuite immobilisée).

 

-4 À l’avenir, il sera possible pour tous les créanciers de constituer un gage sur le fonds de commerce (ce n’était possible auparavant que pour les institutions financièr
es).

Cela peut représenter un instrument de sûreté important pour tous les entrepreneurs qui sont confrontés de manière répétée à de mauvais payeurs.

De plus, un gage pourra désormais être constitué sur l’entièreté du stock, là où cette possibilité était antérieurement limitée à la moitié.

 

-5 La procédure d’exécution est simplifiée, de sorte qu’une intervention du tribunal n’est désormais en principe plus nécessaire afin de s’approprier le bien mis en gage par un non-consommateur[7]. Le créancier gagiste qui souhaite la réalisation du gage, doit en informer le débiteur et le cas échéant le tiers-constituant du gage, par recommandé, au moins 10 jours à l’avance. À l’écoulement de ce délai, le créancier gagiste peut s’approprier le bien donné en gage (pour autant que cela ait explicitement été convenu), ou faire louer ou vendre le bien et utiliser le produit pour apurer la dette[8].

Les modalités de la réalisation du gage peuvent être déterminées contractuellement, sous réserve de l’application des article 48 à 56 de la loi.

Si le créancier gagiste est en désaccord avec la manière dont la réalisation se produit ou s’est produite, il peut autant durant la réalisation (procédure en référé) qu’après la réalisation (procédure sur le fond), saisir les tribunaux (Par exemple, si le client refuse de rendre les biens, les tribunaux doivent être saisis. Il n’est pas permis de récupérer les biens manu militari).

La procédure de réalisation reste largement inchangée en ce qui concerne les consommateurs[9]. L’appropriation du bien mis en gage exige toujours l’intervention préalable du tribunal.

 

-6 Il faut de plus signaler qu’existent des mesures de protection supplémentaires si le constituant du gage est un consommateur. Le contrat de gage doit alors être établi par écrit (il est naturellement toujours préférable d’établir toute convention par écrit !). Le gage doit également être proportionné à la créance (la valeur des biens donnés en gage ne peut dépasser le double de la valeur de la dette garantie augmentée des accessoires et des intérêts).

-7 Il existe désormais un registre électronique des gages. Les fonctions principales de ce registre sont les suivantes :

  1. Le gage enregistré est opposable aux tiers (« first come first serve » – principe : le premier enregistré est le premier en rang) ;
  2. Informer les créanciers sur les gages préexistants qui grèveraient les biens d’un débiteur (les recherches coûtent 5 € par recherche).

Attention : L’abus de ces recherches est punissable et peut facilement être contrôlé. Toute personne peut vérifier qui a effectué des recherches à son égard durant les 6 derniers mois.

 

-8 L’enregistrement est nécessaire afin de rendre le gage opposable aux tiers (mais la dépossession physique « classique » reste également possible).

L’enregistrement est valable à partir du paiement de la rétribution et reste valable 10 ans. Il est toujours possible de renouveler l’enregistrement pour une période de 10 ans.

Seul le créancier gagiste peut enregistrer, modifier ou faire radier l’enregistrement du gage. Le créancier gagiste doit informer le constituant du gage par écrit de tout enregistrement, modification ou radiation.-

-9 La rétribution pour l’enregistrement, la modification ou la radiation dépend de la valeur de l’obligation assurée. Vous trouverez ci-dessous un tableau détaillé :

 

ssslll

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Une rétribution est due tant pour l’enregistrement que pour la modification ou la radiation d’un gage dans le Registre national.

Pour toutes vos autres questions, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes. Nous vous assistons bien volontiers.

 

[1] Subrogation : La subrogation réelle consiste à remplacer un bien du patrimoine ayant une fonction déterminée par un autre bien. Le bien qui prend la place du premier bien reprendra également ses fonctions (sous des conditions déterminées).

[2] Biens mobiliers dans le commerce : biens existants ou futurs [pour autant qu’ils soient identifiables], physiques ou incorporels, individuels ou faisant partie d’un ensemble de biens ou d’une unité commerciale.

[3] Art. 4 Loi réparative

[4] Immeuble par incorporation: les pièces et équipements d’un bâtiment qui forment un tout avec le bâtiment et sont donc utiles ou nécessaires pour la jouissance et le fonctionnement normal du bâtiment et du bien immobilier sont immeubles par « incorporation ».  

[5] Immeuble par destination: Un bien mobilier peut devenir immeuble par « destination » si le bien meuble est physiquement déplaçable, mais est néanmoins considéré comme immeuble en tant qu’accessoire d’un bien immobilier.

[6] Art. 71 Loi sûretés réelles mobilières.

[7] Art. 47 Loi sûretés réelles mobilières.

[8] Exception : les biens qui sont périssables ou qui sont sujets à une dépréciation rapide peuvent déjà être vendus après 3 jours.

[9] Art. 46 Loi sûretés réelles mobilières.

PDF

Uit het jaarlijkse financiële rapport van de Europese Commissie blijkt dat zowel de Europese Unie als haar lidstaten regelmatig in aanraking komen met internationale BTW fraude en fraude met EU-gelden[1]. Om dit soort fraude – die in veel gevallen grensoverschrijdend van aard is – efficiënt aan te pakken, is er een instelling nodig die over de landsgrenzen heen een onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan.

Momenteel kunnen enkel nationale autoriteiten EU-fraude onderzoeken en vervolgen, waarbij hun bevoegdheid ophoudt bij hun landgrens. Ook de huidige EU-organen – OLAF (het EU-Bureau voor fraudebestrijding), Eurojust (het EU-Agentschap voor strafrechtelijke samenwerking) en Europol (de Europese Politiedienst) – kunnen geen strafrechtelijk onderzoek uitvoeren of fraudezaken vervolgen. Bovendien leveren niet alle lidstaten gelijke inspanningen op het gebied van rechtshandhaving en leidt het geringe aantal vervolgingen tot een laag terugvorderingpercentage met betrekking tot de bedragen die door fraude zijn misgelopen.

Om deze inefficiënte aanpak van fraude met EU-gelden te verbeteren en ervoor te zorgen dat EU-gelden beter geïnvesteerd kunnen worden, stelde de Europese Commissie in juli 2013 voor om een ‘EPPO’[2] ofte Europees Openbaar Ministerie (EOM) op te richten[3].

De grondslag voor zulk een Europees Openbaar Ministerie is terug te brengen naar het Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 dat in haar artikel 86 al stelde :

“Ter bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, kan de Raad op de grondslag van Eurojust volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen een Europees openbaar ministerie instellen.”[4]

Na 4 jaar van onderhandeling richten 20 EU-landen (Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechië, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Slowakije, Spanje en Slovenië) op 12 oktober 2017 het Europees Openbaar Ministerie op. Een opvallende afwezige in dit lijstje is buurland Nederland dat zich initieel verzette tegen het voorstel aangezien zij dit een aantasting van hun soevereiniteit achten. Toch verklaarde premier Rutte op 16 oktober 2017 in de Kamer dat Nederland zal toetreden tot het EPPO in haar huidige vorm.

Na dit akkoord kwam de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie tot stand.

Bij de bestrijding garandeert de verordening dat een verdachte beschikt over alle rechten die hem krachtens de EU-wetgeving en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie toekomen. Deze rechten worden uitdrukkelijk vermeld en betreffen onder andere: tolk- en vertaaldiensten, informatie en inzage in het dossier, toegang tot een advocaat, het recht om te zwijgen en het vermoeden van onschuld, … Bovendien beschikt de verdachte over de rechten van verdediging die hem op grond van het nationale procesrecht worden toegekend.

Het Europees Openbaar Ministerie zelf wordt opgericht als onafhankelijk en gedecentraliseerd openbaar vervolgingsorgaan van de Europese Unie dat bevoegd zal zijn voor het onderzoeken, vervolgen en voor het gerecht brengen van strafbare feiten ‘die de financiële belangen van de Unie schaden’[5]. Welke gedragingen hieronder vallen wordt uitdrukkelijk geregeld in de EU-Richtlijn 2017/1371[6], ongeacht of diezelfde strafbare gedraging naar nationaal recht als een ander strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.

Het EPPO is in geen geval bevoegd voor strafbare feiten met betrekking tot nationale directe belastingen, maar zal zich voornamelijk bezig houden met fraude met EU-middelen voor bedragen van meer dan 10 000 euro alsmede met ingewikkelde grensoverschrijdende gevallen van btw-fraude waarbij voor meer dan 10 miljoen euro schade wordt berokkend. [7]

Wat de organisatie en werking van het EPPO betreft, zal het EPPO fungeren als collegiaal orgaan, bestaande uit 2 niveaus. Het centrale niveau bestaat onder meer uit een Europees hoofdaanklager, die de algemene verantwoordelijkheid draagt over het EPPO. Het decentrale niveau wordt gevormd door de gedelegeerd Europese aanklagers, die werkzaam zijn in de lidstaten en verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse verloop van strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van die lidstaat.[8]

Opmerkelijk is dat de Europese gedelegeerde openbare aanklagers in functie kunnen blijven als nationale openbare aanklager (en dus twee petten dragen). Wanneer zij optreden in het kader van het mandaat van het EOM, zijn zij echter volledig onafhankelijk van de nationale vervolgingsdiensten.

Het centrale niveau zorgt voor het monitoren van, leiden van, en toezien op alle door gedelegeerd Europees aanklagers uitgevoerde onderzoeken en vervolgingen. Zo wordt een coherent onderzoeks- en vervolgingsbeleid in heel Europa gewaarborgd.

Een voorbeeld van dit beoogd coherent beleid is de subsidiariteitsregel uit artikel 26.4 van de EPPO-Verordening waarbij, als uitgangspunt, een zaak ingesteld en behandeld wordt door de gedelegeerde Europese aanklager uit de lidstaat waar zich het zwaartepunt van de strafbare activiteit bevindt.

Wanneer er verscheidene met elkaar verband houdende strafbare feiten zijn gepleegd die onder de bevoegdheid van het EPPO vallen, zal de gedelegeerd Europese Aanklager van de lidstaat waar de meeste van die feiten zijn gepleegd, bevoegd zijn.[9]

Indien het EPPO van mening is dat het bevoegd is om een strafbaar feit verder te onderzoeken kan het beroep doen op haar in artikel 27 omschreven evocatierecht. Op die manier kan het EPPO, na overleg met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat en mits naleving van de procedurele verplichtingen, het onderzoek evoceren van de betrokken LS en een grensoverschrijdend coherent onderzoek voeren.

Samengevat zal het EPPO dus in alle deelnemende lidstaten als één instantie optreden en ervoor zorgen dat de Europese en nationale inspanningen op het gebied van rechtshandhaving worden samengevoegd in een één naadloze en efficiënte aanpak. Zo kan het snel en over nationale grenzen heen reageren (bv. snelle informatie-uitwisseling, gecoördineerde politieonderzoeken, …) zonder dat er langdurige procedures voor justitiële samenwerking aan te pas komen. Het maakt verder een gemeenschappelijk vervolgingsbeleid mogelijk, waardoor er een einde komt aan de huidige versnipperde aanpak.

Nu een belangrijke institutionele lacune is opgevuld, is het wachten tot de opbouw en uitbouw van het EPPO voltooid is. Verwacht wordt dat deze fase een drietal jaar in beslag zal nemen waardoor het EPPO op zijn vroegst eind 2020 operationeel zal zijn.

De datum waarop het EPPO zijn taken zal opnemen, zal op voorstel van de Europees hoofdaanklager door de Commissie worden vastgesteld, zodra het EPPO is ingesteld. De verordening bepaalt dat die datum niet eerder is dan 3 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening[10].

Tot slot zal de Commissie volgend jaar de eerste stappen zetten voor een eventuele toekomstige uitbreiding van de taken van het EPPO tot de bestrijding van grensoverschrijdend terrorisme.

To be continued, dus…  Klik hier om contact met ons kantoor op te nemen.

 

Christian CLEMENT

Jens VANHELLEMONT                                                 

 

 

[1] European Commission, Protection of the European Union’s financial interests — Fight against fraud 2015 Annual Report, Brussels, 14/07/2016,https://ec.europa.eu/anti fraud/sites/antifraud/files/pifreport_2015_en.pdf

[2] European Public Prosecutor’s Office (Nederlands v
ertaald: Europees Openbaar Ministerie

[3]European Commission, Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on the European Union Agency for Criminal Justice Cooperation Eurojust, document 2013/0256, Brussels, 17/7/2013.

[4] artikel 86 VWEU (Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie)

[5]Artikel 22 Verordening 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EPPO-Verordening)

[6]Directive (EU) 2017/1371 of the European Parliament and of the Council of 5 July 2017 on the fight against fraud to the Union’s financial interests by means of criminal law.

[7] Artikel 22 EPPO-Verordening juncto artikel 2, lid 2 en artikel 3, lid 2, D van de Richtlijn 2017/1371.

[8] Inzake structuur van het EPPO: zie Hoofdstuk 3, afdeling I EPPO-Verordening.

[9] Toewijzing en bevoegdheidsregeling: zie artikel 26 e.v. EPPO-verordening

[10] Artikel 120 EPPO-Verordening

 

——————————————————————————————————————————————————

L’Europe lance le Parquet européen

Il ressort du rapport budgétaire annuel de la Commission européenne que l’Union européenne et les États-membres rencontrent régulièrement de la fraude internationale à la TVA et des fraudes au détriment du budget européen[1]. Pour s’attaquer de façon efficace à ces fraudes – qui sont naturellement le plus souvent internationales par nature, il était nécessaire de mettre sur pied une institution qui puisse enquête au-delà des frontières pour ensuite engager des poursuites.

À ce jour, seules les autorités nationales peuvent enquêter sur les fraudes au détriment du budget européen et poursuivre leurs auteurs. Les compétences de ces autorités nationales s’arrêtent toutefois à leurs frontières. Les organes européens quant à eux – OLAF (l’Office européen de la lutte antifraude), Eurojust (l’Unité de coopération judiciaire de l’EU) – ne peuvent ni mener d’enquêtes pénales, ni poursuivre les auteurs de fraudes. De plus, tous les États-membres ne déploient pas les mêmes moyens pour faire appliquer la loi. Le faible nombre de poursuites aboutit à un faible taux de recouvrement, lorsque l’on compare les montants récupérés à ceux perdus en raison de la fraude.

Pour améliorer cette situation et assurer que le budget européen puisse être mieux investi, la Commission a proposé en juillet 2013 d’instaurer un « EPPO »[2], ou « Parquet européen »[3].

Le fondement d’un tel Parquet européen peut être ramenée au Traité de Lisbonne du 13 décembre 2007, qui disposait déjà dans son article 86 :

« Pour combattre les infractions portant atteinte aux intérêts financiers de l’Union, le Conseil, statuant par voie de règlements conformément à une procédure législative spéciale, peut instituer un Parquet européen à partir d’Eurojust. »[4]

Après 4 années de négociations, le Parquet européen a finalement été mis en place le 12 octobre 2017 par 20 États européens (l’Autriche, la Belgique, la Bulgarie, la Croatie, Chypre, la République tchèque, l’Estonie, la Finlande, la France, l’Allemagne, la Grèce, l’Italie, la Lettonie, la Lituanie, le Luxembourg, le Portugal, la Roumanie, la Slovaquie, l’Espagne et la Slovénie). À noter l’absence notable des Pays-Bas, qui s’étaient initialement opposés au projet estimant qu’il s’agissait d’une violation de leur souveraineté. Le Premier Ministre Rutte a toutefois déclaré le 16 octobre 2017 à la Chambre que les Pays-Bas se joindraient au projet dans sa forme actuelle.

Suite à cet accord fut adopté le Règlement (UE) 2017/1939 du Conseil du 12 octobre 2017 mettant en œuvre une coopération renforcée concernant la création du Parquet européen.

 Le Règlement garantit qu’un suspect dispose de tous les droits reconnus par la législation européenne et notamment la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne. Ces droits sont explicitement mentionnés en comprennent, entre autres, les services de traduction et d’interprétation, l’information et l’accès au dossier, l’accès à un avocat, le droit de garder le silence et la présomption d’innocence. Le suspect bénéficie également des droits de la défense reconnus au niveau de la procédure nationale.

Le Parquet européen sera établi comme un organe de poursuites indépendant et décentralisé de l’Union européenne, qui sera compétent pour enquêter, poursuivre et traduire en justice les infractions pénales « portant atteinte aux intérêts financiers de l’Union »[5]. Les comportements qui tombent dans le champ d’application de cette disposition sont explicitement mentionnés dans la Directive européenne 2017/1371[6], indépendamment de la qualification de ces comportements dans les droits nationaux.

L’EPPO (Le Parquet européen) ne sera en aucun cas compétent pour les infractions qui concernent les impôts nationaux directs, mais mènera les procédures portant principalement sur des fraudes impliquant des fonds de l’UE pour des montants supérieurs à 10 000 euros ainsi que sur des cas transfrontaliers complexes de fraude à la TVA causant plus de 10 millions d’euros de dommages[7].

En ce qui concerne l’organisation et le travail de l’EPPO, celui-ci fonctionnera comme un organe collégial consistant en deux niveaux. Le niveau central consistera entre autres du chef du Parquet européen, qui est le chef du Parquet européen dans son ensemble. Le niveau décentralisé est constitué des procureurs européens délégués affectés dans les États membres, responsables de la conduite des enquêtes et des poursuites pénales « au jour le jour » conformément à la législation de l’État membre[8].

Il est à noter que les procureurs européens délégués peuvent rester en fonctions comme procureurs nationaux (et donc porter les deux casquettes). Lorsqu’ils agissent dans le cadre du mandat du Parquet européen, ils sont toutefois parfaitement indépendants des pouvoirs judiciaires nationaux.

Le niveau central assure le suivi, la direction et la supervision des enquêtes et poursuites menées par les procureurs européens délégués. On vise ainsi à garantir une politique d’enquêtes et de poursuites cohérente au niveau européen.

Un exemple de cet objectif d’une politique cohérente est le principe de subsidiarité de l’article 26.4 du Règlement EPPO lequel prévoit, comme point de départ, qu’un dossier est établi et traité par le procureur européen délégué de l’État-membre dans lequel se situe le centre de gravité des activités illicites.

Lorsque sont commises plusieurs infractions, connexes entre elles, relevant de la compétence du Parquet européen c’est le procureur européen délégué de l’État-membre dans lequel la plupart de ces faits ont été posés qui sera compétent[9].

 

Lorsque l’EPPO est d’avis qu’il convient d’enquêter sur une infraction pénale, il peut exercer le droit d’évocation prévu à l’article 27. L’EPPO peut ainsi, après consultation de l’autorité compétente de l’État-membre concerné et sous réserve du respect des obligations procédurales, évoquer l’enquête et mener lui-même une enquête transfrontalière cohérente.

En bref, l’EPPO va donc agir dans tous les États-membres participants pour assurer que les efforts européens et nationaux pour l’application des lois soient fusionnés dans une unique approche, transparente et efficace. Le Parquet européen pourra de cette manière réagir rapidement au-delà des frontières nationales (échange accéléré d’information, enquêtes policières coordonnées,…) sans nécessite
r de longues procédures de coopération judiciaire. Cette approche permettra également une politique de poursuites commune, mettant ainsi fin à l’approche fragmentée actuelle.

Avant que l’on puisse toutefois considérer cette importante lacune institutionnelle comme étant comblée, reste maintenant à attendre la mise en place définitive de l’EPPO. Il est prévu que cette phase de mise en place prenne environ trois ans, de sorte que le Parquet européen sera en principe opérationnel pour la fin 2020.

La date à laquelle le Parquet européen entrera en fonctions sera déterminée par la Commission sur proposition du chef du Parquet européen, dès que le Parquet européen sera en place. Le règlement stipule que cette date ne devrait pas être antérieure à trois ans après l’entrée en vigueur du Règlement[10].

La Commission prendra également dès l’année prochaine les premières mesures afin d’éventuellement étendre, dans le futur, les compétences de l’EPPO à la lutte contre le terrorisme transfrontalier.

Une affaire à suivre, donc… n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes.

 

Christian CLEMENT

Jens VANHELLEMONT                                                 

 

 

[1] European Commission, Protection of the European Union’s financial interests — Fight against fraud 2015 Annual Report, Brussels, 14/07/2016,https://ec.europa.eu/anti-fraud/sites/antifraud/files/pifreport_2015_en.pdf

[2] European Public Prosecutor’s Office (En français: Parquet européen).

[3]European Commission, Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on the European Union Agency for Criminal Justice Cooperation Eurojust, document 2013/0256, Brussels, 17/7/2013.

[4] Article 86 TFEU (Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne)

[5]Article 22 Règlement (UE) 2017/1939 du Conseil du 12 octobre 2017 mettant en œuvre une coopération renforcée concernant la création du Parquet européen (Règlement EPPO)

[6]Directive (EU) 2017/1371 of the European Parliament and of the Council of 5 July 2017 on the fight against fraud to the Union’s financial interests by means of criminal law.

[7]Article 22 Règlement EPPO juncto article 2, al. 2 en article 3, al. 2, D de la Directive 2017/1371.

[8]En ce qui concerne la structure de l’EPPO: v. Chapitre 3, section I Règlement EPPO.

[9]Répartition et compétences: v. article 26 et s. Règlement EPPO.

[10] Article 120 Règlement EPPO.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!