Maand: mei 2020
PDF

Een blanco strafregister voor 75 euro?

In een artikel van 20 mei 2020 deed Knack een factcheck, waarbij werd nagegaan of het mogelijk was om voor 75 euro je strafregister te laten wissen.[1] Een website bood dergelijke procedure voor die prijs aan, doch het blijkt dat voor deze prijs er enkel een verzoekschrift werd gestuurd aan de procureur des Konings. Sinds de wet van 25 december 2016[2] moet de aanvrager tot eerherstel evenwel zelf alle nodige documenten en bewijzen aanbrengen, om de procedure tot een goed einde te kunnen brengen. Sindsdien volstaat het louter toezenden van een verzoekschrift niet meer om enige kans te maken op een effectief eerherstel. De factcheck van Knack klopt dus, wanneer deze stelt dat je niet voor 75 euro zomaar je strafregister kan laten wissen.

Wat staat er eigenlijk op mijn strafregister?

Vooreerst moet een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds het strafregister en anderzijds het uittreksel uit het strafregister. In de volksmond worden deze twee begrippen te snel als hetzelfde aanzien, maar er is een essentieel verschil. Het strafregister bevat alle veroordelingen die door een strafrechter worden uitgesproken, maar ook elke toekenning van een opschorting van uitspraak of minnelijke schikking. Enkel de zogenaamde onmiddellijke inning (bijvoorbeeld een snelheids- of verkeersboete) wordt niet vermeld op het strafregister. Het uittreksel uit het strafregister, wat het vroeger bewijs van goed gedrag en zeden vervangt, bevat minder informatie. Zo zal bijvoorbeeld een opschorting of een veroordeling tot een werkstraf niet verschijnen op het uittreksel uit het strafregister dat u kan opvragen bij uw lokale overheid. Een veroordeling wordt overigens pas vermeld op het strafregister zodra deze definitief is, wat wil zeggen van zodra er geen (cassatie)beroep meer mogelijk is tegen deze veroordeling.

Een blanco uittreksel uit het strafregister is vereist voor verschillende overheidsfuncties of bepaalde gereglementeerde beroepen (bijvoorbeeld advocaten, bewakingsagenten, …). Voor een private werkgever is het evenwel verboden om van een sollicitant een uittreksel van zijn strafrechtelijk verleden op te vragen. Enkel indien de wet dit voorziet, kan een uittreksel uit het strafregister worden gevraagd door een werkgever.

De strafrechter zal bij een veroordeling steeds rekening houden met het integrale strafregister en dus niet met het loutere uittreksel ervan. Een blanco uittreksel is immers niet hetzelfde als een blanco strafregister. Hoe gunstiger het strafrechtelijk verleden, hoe meer kans op een milde bestraffing. Voor het toekennen van een opschorting van uitspraak of een uitstel van tenuitvoerlegging is het strafregister zelfs bepalend. Om de gunst van de opschorting te kunnen verkrijgen mag de beklaagde immers niet veroordeeld zijn tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan 6 maanden. Om een uitstel te kunnen verkrijgen, mag de beklaagde nog niet veroordeeld zijn tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan 12 maanden.

Hoe kan ik dan wel terug een blanco strafregister verkrijgen?

Een foute beslissing of een jeugdige misstap kan voor eeuwig je strafregister ontsieren. Dit kan enkele nadelige en vervelende gevolgen hebben. Zo kan het er voor zorgen dat je voor sommige functies niet meer in aanmerking komt, omdat een blanco uittreksel vereist wordt. Ook kan je bij een nieuwe veroordeling zwaarder gestraft worden, omdat de rechter rekening houdt met je eerdere veroordeling(en).

Het is een vaak gehoorde misopvatting dat alle veroordelingen uitgesproken door een politierechtbank automatisch na drie jaar van je strafregister verdwijnen. Deze automatische uitwissing is beperkt tot de politiestraffen, dus de veroordelingen tot maximaal 7 dagen gevangenisstraf en ten hoogste 25 euro geldboete. De meeste veroordelingen die worden uitgesproken door de politierechtbank gaan dit te boven en vallen dus niet onder de automatische uitwissing..!

Voor alle andere veroordelingen bestaat er een procedure tot herstel in eer en rechten, of kortweg: eerherstel. Dit is een rechterlijke procedure die er voor zorgt dat u terug een blanco strafregister bekomt. Om in aanmerking te komen voor een eerherstel schrijft de wet enkele voorwaarden voor.

Vooreerst moet de opgelegde straf volledig ondergaan zijn. Dit wil zeggen dat de opgelegde gevangenisstraffen moeten uitgezeten worden, dat de opgelegde geldboetes en verbeurdverklaringen van vermogensvoordelen volledig moeten betaald zijn, dat alle veroordelingen tot (gerechts)kosten moeten betaald zijn en dat alle opgelegde schadevergoedingen aan burgerlijke partijen volledig moeten betaald zijn. Vooral bij de betaling van de gerechtskosten en/of schadevergoedingen durft het al eens mislopen.

Het eerherstel kan pas aangevraagd worden nadat een welbepaalde proefperiode is verstreken. Deze proefperiode begint pas te lopen nadat de volledige straf werd ondergaan. De duur van de proeftijd varieert naargelang de situatie:

  • Bij een veroordeling tot maximum 5 jaar gevangenisstraf bedraagt de proeftijd 3 jaar.
    • Indien evenwel bij deze veroordeling de wettelijke herhaling werd vastgesteld, bedraagt de proeftijd minstens 6 jaar.
  • Bij een veroordeling van meer dan 5 jaar gevangenisstraf bedraagt de proeftijd 5 jaar.
    • Indien evenwel bij deze veroordeling de wettelijke herhaling werd vastgesteld, bedraagt de proeftijd minstens 10 jaar.
  • Indien reeds een eerherstel is verkregen, kan er pas een nieuw eerherstel worden bekomen na ten minste 10 jaar na het vorige eerherstel.

Met een voorwaardelijke veroordeling wordt in de proeftermijn geen rekening gehouden. Indien u dus tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar wordt veroordeeld, begint uw proeftermijn al te lopen vanaf de dag na de uitspraak. Ten aanzien van een straf met uitstel mag de proeftijd niet minder bedragen dan de duur van het uitstel. Dus indien u veroordeeld bent tot een straf met uitstel van uitvoering gedurende 5 jaar, bedraagt uw proeftermijn minstens 5 jaar en dus niet 3 jaar.

Aangezien ook rechtspersonen een strafregister kunnen bezitten, kunnen ook zij een aanvraag tot eerherstel indienen. De voorwaarden zijn min of meer analoog aan die van de natuurlijke personen.

Méér dan een eenvoudig verzoekschrift…

Nadat aan alle voorwaarden is voldaan, kan u of uw advocaat de aanvraag richten tot de procureur des Konings van uw woonplaats of maatschappelijke zetel. Deze aanvraag moet worden voorzien van een kopie van uw strafregister, een voor éénsluidend verklaard afschrift van al uw veroordelingen met attest ‘afwezigheid van beroep’, een betalingsbewijs van alle kosten en schadevergoedingen en een motiveringsbrief waaruit blijkt dat u nu een goed en verbeterd gedrag vertoont.

Indien u ooit werd veroordeeld wegens zedenfeiten (aanranding, verkrachting, bederf van jeugd, prostitutie, openbare zedenschennis, bezit kinderpornografie, …) is er een bijkomende vereiste dat u over een advies van een psychiater of psychiatrische dienst gespecialiseerde in seksuele delinquentie beschikt. Hierbij moet deze psychiater gemotiveerd advies verlenen over onder meer de kans op herval en eventuele noodzakelijke behandelingen en/of begeleidingen. Ons kantoor werkt daarvoor samen met een vaste deskundige, maar uiteraard kan u zel
f daarvoor een psychiater contacteren.

Het eerherstel is ten slotte een rechterlijke beslissing en geen automatisch recht. Een rechterlijke instantie, met name de Kamer van Inbeschuldigingstelling, zal oordelen of aan alle voorwaarden is voldaan én of het opportuun is om u een eerherstel te verlenen. Zij zal zich daarbij laten leiden door het advies van de procureur des Konings en de procureur-generaal. Indien de rechter dit noodzakelijk acht, kan zij de aanvrager en diens advocaat oproepen op de zitting om toelichting te geven of om de verzoeker verder te horen over zijn motivatie en levenswandel. Bij een gunstige beslissing zal uw strafregister effectief terug blanco gemaakt worden.

Moest u nog vragen hebben of indien u bijstand wenst bij een aanvraag tot herstel in eer en rechten, aarzel niet om onze specialisten ter zake te contacteren:  [email protected]

Medialinks:

https://www.knack.be/nieuws/factchecker/factcheck-nee-je-krijgt-geen-blanco-strafblad-voor-75-euro/article-normal-1601627.html

https://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/straffen_en_boetes/strafregister

[1] https://www.knack.be/nieuws/factchecker/factcheck-nee-je-krijgt-geen-blanco-strafblad-voor-75-euro/article-normal-1601627.html

[2] Wet van 25 december 2015 tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 30 december 2016

PDF

FAVV beveelt euthanasie op katje afkomstig uit Peru

Afgelopen week verscheen er een opvallend bericht in de krant.

Een Belgische studente wou een jong katje meebrengen uit Peru. Het dier was aldaar gechipt en gevaccineerd, ook tegen hondsdolheid.

De regelgeving[1] bepaalt dat zo’n dier gedurende 3 maanden in quarantaine dient te blijven vooraleer het naar een andere land kan worden overgebracht. Dit om een risico op besmetting volledig uit te sluiten.

De FOD Volksgezondheid stelt op haar website dat een afwijking van de regel kan worden toegestaan in geval van een noodsituatie zoals een natuurramp of een politieke instabiliteit die een onmiddellijke repatriëring noodzakelijk maakt.  Hiervoor dient men een aanvraag in te dienen bij het Federaal Agentschap van de Veiligheid voor de Voedselketen (FAVV). Een coronapandemie zou een afwijking mogelijk kunnen maken.

De studente had deze aanvraag tot afwijking ook ingediend bij het FAVV terwijl ze nog in Peru was, maar het FAVV oordeelde dat er een te hoog risico op hondsdolheid (rabiës) aanwezig was. Het FAVV motiveerde dit onder meer op basis van de kennis dat Peru een hoog risicoland is voor hondsdolheid. In het stadje Cuzco – waar het katje werd aangetroffen – werd zelfs nog recent hondsdolheid vastgesteld. Bovendien was er geen enkele informatie gekend over de voorgeschiedenis van katje Lee, die pas op 10 februari 2020 in een tuintje ergens in Peru werd gevonden. Het katje werd waarschijnlijk rond 10 november 2019 geboren, maar niemand weet in welke omstandigheden, waar en welke contacten er zijn geweest. Nadien zou er met zekerheid contact zijn geweest van katje Lee met andere katten in Peru in een plaatselijk “kattencafé”. Over deze andere katten is niet geweten of zij mogelijks besmet waren met hondsdolheid.

Het katje werd ter plaatse wel degelijk ingeënt tegen hondsdolheid, doch pas op 24 maart 2020. Dit was slechts 3 dagen voordat de eigenares aan het FAVV een uitzondering vroeg om het katje mee te nemen naar België. Daarover oordeelde het FAVV dat een vaccinatie geen bescherming biedt, als het dier al geïnfecteerd zou zijn. De incubatietijd voor hondsdolheid is gemiddeld 20 tot 60 dagen, reden waarom er een quarantaine van 3 maanden wordt vooropgesteld.

De studente had vanwege de coronapandemie echter maar één laatste kans op repatriëring naar België en besloot om, in weerwil van de negatieve beslissing van het FAVV, het katje begin april 2020 toch mee te nemen naar België.

Eenmaal hier ontving ze een bevel tot euthanasie van het FAVV. Omdat er een risico bestond dat het katje hondsdolheid kon hebben, oordeelde het FAVV dat het dier moest worden ingeslapen.

Vlaams minister van Dierwelzijn Ben Weyts stelt zich in de media vragen bij de aanpak van het FAVV. Volgens artikel 1 van de Dierenwelzijnswetgeving[2] mag niemand handelingen plegen waardoor een dier zonder noodzaak omkomt. Zo stelt hij dat er in dit geval geen noodzaak is, omdat het dier perfect hier in België in quarantaine geplaatst kan worden. Hij sluit wel niet uit dat de studente gestraft zal worden voor het illegaal importeren van een dier, maar vindt de euthanasie niet noodzakelijk. Een online petitie leverde zelfs al bijna 30.000 handtekeningen op na enkele dagen.

In haar arrest van 8 mei 2020 oordeelde de Raad van State hierover reeds dat een euthanasie, die opgelegd wordt door een Europese verordening, geen schending uitmaakt van de Dierenwelzijnswet.[3]

Het KB van 13 december 2014[4] bevat geen expliciete sanctie voor bij het schenden van de voorgeschreven verplichtingen door particulieren bij de invoer van dieren. Deze sanctie werd enkel voorzien bij commerciële verplaatsingen, dus door professionelen zoals fokkers. Evenwel lijkt het evident dat de maatregelen die daar werden voorzien, ook kunnen toegepast worden op particulieren.

De publieke vraag is of het FAVV echt geen andere optie heeft dan de euthanasie. Artikel 12 van het KB stelt dat er bij een overtreding drie opties zijn, namelijk de terugzending naar land van herkomst, de quarantaine of de euthanasie. Voor de euthanasie wordt uitdrukkelijk gesteld dat het enkel mag toegepast worden, voor zover een terugzending of quarantaine niet uitvoerbaar zouden zijn. Het is zodoende slechts een laatste redmiddel, een ultimum remedium.

Belangrijke nuance evenwel is dat het niet over zomaar een potentiële besmetting gaat, maar over hondsdolheid. Dit is een ziekte die bij mens en dier altijd dodelijk is, zodra er symptomen opduiken. Het KB van 18 september 2016[5], dat zich specifiek richt op de beveiliging tegen hondsdolheid, legt daarom een risicoanalyse op voor verdachte dieren. Indien de risicoanalyse wijst op een hoog risico, moet de euthanasie bevolen worden. Het FAVV heeft deze risicoanalyse uitgevoerd en kwam tot de conclusie dat euthanasie de enige veilige oplossing was. Deze beslissing werd aangevochten door de eigenares bij de Raad van State, maar deze laatste wees dit beroep af als ongegrond.[6]

Vervolgens weigerde de eigenares katje Lee over te dragen aan het FAVV, noch bood zij het diertje aan voor euthanasie. Het FAVV deed uiteindelijk zelfs een huiszoeking in de ouderlijke woning van de studente, maar konden het katje daar niet aantreffen.

In de uitoefening van al haar bevoegdheden, kan het FAVV immers enkele controle- en opsporingshandelingen stellen. Bij Koninklijk Besluit zijn zij bijvoorbeeld gemachtigd om huiszoekingen uit te voeren.[7] De beëdigde ambtenaren van het FAVV kunnen op elk moment een huiszoeking uitvoeren in een lokaal of ruimte, waar zich producten of dieren bevinden die onder hun controle vallen of om bewijzen te verzamelen. Als de huiszoeking plaatsvindt in een particuliere woning, dan kan dit enkel tussen 5 uur en 21 uur, na voorafgaande machtiging door een politierechter.

Daarnaast schrijft de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nog enkele vereisten voor. Een huiszoeking is immers een afwijking op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op het privé- en familieleven beschermt. De huiszoeking mag enkel plaatsvinden als dit voorzien is bij wet, noodzakelijk is voor het onderzoek, proportioneel is en voldaan is aan het subsidiariteitsbeginsel.

De mogelijkheid tot huiszoeking door het FAVV is voorzien bij KB, wat volstaat als wet. Met noodzakelijk wordt bedoeld dat deze onderzoekshandeling enkel mag plaatsvinden, wanneer dit effectief nodig is voor het onderzoek en/of voor bewijsvergaring. Een huiszoeking om iemand onder druk te zetten is bijvoorbeeld niet toegelaten. Met proportioneel wordt bedoeld dat de ingrijpende onderzoekshandeling in verhouding moet staan met het misdrijf. Het mag dus niet lichtzinnig aangewend worden voor kleine inbreuken. Tot slot is er de subsidiariteit, wat betekent dat de huiszoeking enkel en alleen mag uitgevoerd worden als er geen enkele minder ingrijpende onderzoeksmaatregel ter beschikking is, die tot hetzelfde resultaat zou leiden. Of al deze voorwaarden in dit concreet geval vervuld waren, zal naar alle waarschijnlijkheid voorafgaandelijk zijn afgetoetst geweest door
de politierechter.

Het FAVV ging uiteindelijk over tot dagvaarding in kort geding. De zaak werd op 15 mei ingeleid. Het FAVV vordert een dwangsom van € 5.000,00 per uur dat het katje niet wordt overgedragen voor euthanasie.

Over een eventuele strafrechtelijke vervolging, zal de procureur des Konings moeten beslissen. De straffen die geriskeerd worden door de eigenaar staan opgesomd in de Dierengezondheidswet.[8] Indien het katje effectief andere dieren zou besmetten, dan riskeert de invoerster zelfs een gevangenisstraf tot 5 jaar en/of een geldboete tot 80.000 euro (na opdeciemen). Het loutere niet-naleven van de maatregel, zonder besmettingen tot gevolg, kan bestraft worden met een geldboete van 800 tot 40.000 euro (na opdeciemen). Opvallend genoeg kan de rechter ook bijkomend de verbeurdverklaring van het katje bevelen. Het is dus theoretisch mogelijk dat als het katje niet wordt geëuthanaseerd, ze nadien toch nog kan worden afgenomen als strafsanctie. Voor alle duidelijkheid, dit maakt nog niet het voorwerp uit van het debat in kortgeding.

De zaak werd voorlopig uitgesteld naar 29 mei zodat partijen conclusies kunnen uitwisselen.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Redactie : Eva Tessens en Koen De Backer

[1] Verordening (EU) Nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren ; KB 13 december 2014 houdende de veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van honden, katten en fretten, BS 29 december 2014, 106336.

[2] Wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, BS 3 december 1986, 16382.

[3] Raad van State 8 mei 2020, AR 247.513, Selena ALI tegen FAVV

[4] KB 13 december 2014 houdende de veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van honden, katten en fretten, BS 29 december 2014

[5] KB 18 september 2016 houdende de preventie en bestrijding van de hondsdolheid, BS 17 oktober 2016.

[6] Raad van State 8 mei 2020, AR 247.513, Selena ALI tegen FAVV

[7] KB 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, BS 28 februari 2001.

[8] Artikel 23 Dierengezondheidswet van 24 maart 1987, BS 17 april 1987.

PDF

ONBELAST BIJVERDIENEN

Door middel van de Wet van 18 juli 2018 “betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie”1en de Wet van 30 oktober 2018 “tot wijziging van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesieen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992”2werd het mogelijk gemaakt om per jaar 6.340 euro onbelast bij te verdienen. Deze regeling werd evenwel op donderdag 23 april 2020 door het Grondwettelijk Hof vernietigd…

De beide wetten gevende mogelijkheid aan iedereen die in hoofdberoep zelfstandige, werknemer, ambtenaar, of gepensioneerde is, om per jaar tot 6.340 euro bij te verdienen in het kader van diensten verleend via erkende elektronische platforms, het verenigingswerken de occasionele diensten tussen burgers.Deze regeling werd door verschillende sportfederaties op applaus onthaald. Zij merkten namelijk steeds vaker dat mensen, en vooral jongeren, afhaakten als trainer/coach of scheidsrechter aangezien de vergoedingen zeer laag waren. Door middel van deze wet konden zij overgaan tot het geven van hogere vergoedingen, zonder dat er belastingen moestenbetaald worden op deze vergoedingen.

Reeds voor de goedkeuring van de wet stelden het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen(NSZ) en ondernemersorganisatie Unizo onder andere in Trends dat de wettelijke regeling zou leiden tot oneerlijke concurrentie. Desondanks zette de wetgever haar plannen voort.Verschillende beroepsorganisaties en vakbonden gingen niet akkoord met deze regeling en trokken dan ook naar het Grondwettelijk Hof. Zij stelden dat deze wet een onnodig onderscheid maakte tussen personen die dezelfde activiteiten uitoefenen. Zij zagen geen redelijke verantwoording in de verschillende behandeling op het vlak van de arbeidswetgeving, de fiscaliteit en de sociale zekerheid.

 

Statuut verenigingswerker

Het Grondwettelijk Hof beoordeelde elk van de drie manieren van onbelast bijverdienen, afzonderlijk. In de eerste plaats bekeek het de regeling omtrent het statuut vande verenigingswerkers. Het Hof stelde dat er geen objectief criterium is om een onderscheid te maken tussen verenigingswerkers en vrijwilligerswerkers. De beoogde activiteiten zijn namelijk vergelijkbaar, maar toch werd er onnodig een verschillend wetgevend kader ontwikkeld voor beide groepen.

 

Sociale en fiscale bijdragen

Ten tweede werd devrijstelling van sociale en fiscale bijdragen voor verenigingswerkers en occasionele dienstverleners onderzocht. De argumentatie van de ministerraad was, onder andere, gestoeld op het feit dat deze regeling ervoor zou zorgen dat er minder mensen voor ‘zwartwerk’ zouden opteren. Het Grondwettelijk Hof heeft echter de mening dat deze regeling er net voor zorgt dat personen eenvoudiger vrijgesteld worden van de sociale en fiscale bijdragen. Zo zal een vzw die een parttime medewerker tewerk stelt in sommige gevallen ervoor kunnen kiezen deze als verenigingswerker in te schrijven, terwijl deze voorheen als personeelslid zou worden ingeschreven. Voor de occasionele dienstverlening zorgt deze regeling ervoor dat een zelfstandige in bijberoep die wel belastingen betaalt in sommige gevallen ook onder de regeling van de occasionele dienstverlener, die geen belastingen betaalt, zou kunnen vallen.Het Grondwettelijk Hof oordeelt dan ook dat personen die in normale omstandigheden aan de sociale zekerheid en de fiscale verplichtingen onderworpen zouden zijn, door middel van deze regeling vrijgesteld worden van al die verplichtingen.Dit zou tot oneerlijke concurrentie kunnen leiden.

 

Diensten via erkende elektronische deelplatforms

Door middel van de programmawet van 1 juli 20163werd een nieuw statuut ontwikkeld voor personen die activiteiten uitoefenden in de deeleconomie.De wet van 18 juli 2018 voegde echter ook een regeling toe voor diensten via erkende elektronische deelplatforms. Het onderscheid tussen beide is volgens het Grondwettelijk Hof zeer beperkt. Er zijn dan ook geen objectieve redenen om een onderscheid tussen beide categorieën te maken op het vlak van de arbeidswetgeving, de sociale zekerheid en de fiscale verplichtingen.Dit onderscheid kan volgens het Grondwettelijk Hof ertoe leiden dat er oneerlijke concurrentie gevoerd zal worden. Zo kan de ene partij hetzelfde werk aanbieden als de andere partij, terwijl de ene hierop belastingen dient te betalen en de andere niet. Dit zou leiden tot een concurrentieel oneerlijke situatie.

 

Gevolgen

Het Grondwettelijk Hof heeft besloten dat de wet van 18 juli 2018 en de wet van 30 oktober 2018 vernietigd dienen te worden. Wat betreft de gevolgen van deze wetten, oordeelt het Hof dat deze gehandhaafd dienen te worden voor de activiteiten geleverd tot en met 31 december 2020.De wetgever dient nu te kiezen wat er juist zal gebeuren. De bedoeling van deze wet was namelijk mensen de mogelijkheid te bieden om meer onbelast te kunnen bijverdienen.

Er kan gekozen worden om de reeds bestaande regelingen voor onder andere vrijwilligers te blijven toepassen en het dus niet mogelijk te maken om meer onbelast bij te verdienen.De wetgever kan echter ook op zoek gaan naar een manier waarop de beoogde categorieën alsnogonbelast kunnen bijverdienen. Deze optie lijkt echter zeer moeilijk aangezien er op het vlak van de sociale en fiscale bijdragen al snel een onderscheid zal gemaakt dienen te worden tussen vergelijkbare categorieën dat als ongeoorloofd zal aangemerkt worden. Zo zal bijvoorbeeldeen parttime medewerker in een VZWdie 1 à 2 dagen per week werkt endie wel belastingen betaalt bij een verhoging van het onbelast bijverdienen, concurrentie krijgen van een vrijwilliger die geen belastingen betaalt.Zoals het NSZstelt, zal zelfs een lightversie van de wet dan ook niet acceptabel zijn.Minister van Financiën Alexander De Croo gaf in De Standaard reeds te kennen dat voor personen actief in de deeleconomie vanaf 2021de wettelijke regeling van 2016 weer van toepassing zal zijn.Unizo geeft echter aan in Trends dat ook in deze regeling zeer veel onduidelijk omtrent het statuut bestaaten bekijkt of er eventueel stappen ondernomen zullen worden tegen deze regeling.

 

1. Wet 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, BS 26 juli 2018, 59203.

2. Wet 30 oktober 2018 tot wijziging van de wet van 18juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie en van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, BS 12 november 2018, 86669.

3. Art. 22, Programmawet 1 juli 2016, BS 4 juli 2016, 40970.

 

—————————————-

REVENUS NON IMPOSES

La loi du 18 juillet 2018 “relative à la re
lance économique et au renforcement de la cohésion sociale”1et la loi du 30 octobre 2018 “modifiant la loi du 18 juillet 2018 relative à la relance économique et au renforcement de la cohésion sociale et le Code des impôts sur les revenus 1992″2ont permis de gagner 6 340 euros non imposables par an. Cependant, ce régime a été annulé par la Cour constitutionnelle le jeudi 23 avril 2020 ..

Les deux lois permettent à toute personne exerçant une activité indépendante, salariée, fonctionnaire ou retraitée àtitre principal de gagner jusqu’à 6 340 euros par an dans le cadre de services fournis via des plateformes électroniques reconnues, de travail associatif et de services occasionnels entre citoyens.Cet arrangement a été applaudi par plusieurs fédérationssportives. Ils ont de plus en plus remarqué que les gens, surtout les jeunes, abandonnaient leurs fonctions de formateur/entraîneur ou d’arbitre parce que les indemnitésétaient très bas. Grâce à cette loi, ils pourraient procéder à l’octroi de droits plus élevés, sans avoir à payer de taxes sur ces droits.Avant même l’adoption de la loi, le Syndicat neutre pour indépendants (SNI) et l’organisation entrepreneuriale Unizoont déclaré, entre autres, dans Trends, que la réglementation légale entraînerait une concurrence déloyale. Néanmoins, le législateur a poursuivi ses projets.

Diverses organisations professionnelles et syndicats n’étaient pas d’accord avec cetterèglementationet se sont donc adressés à la Cour constitutionnelle. Ils ont fait valoir que cette loi établissait une distinction inutile entre les personnes exerçant les mêmes activités. Ils ne voyaient aucune justification raisonnable à la différence de traitement dans le domaine du droit du travail, de la fiscalité et de la sécurité sociale.

 

Statut de travailleur associatif

La Cour constitutionnelle a évalué séparément chacun des trois modes de revenus supplémentaires non imposés.Elle s’est d’abord penchéesur les règles régissant le statut des travailleurs associatifs. La Cour a déclaré qu’il n’existe pas de critère objectif pour distinguer les travailleurs associatifs des travailleurs bénévoles. En fait, les activités envisagées sont similaires, mais inutilement un cadre législatif différent a été élaboré pour les deux groupes.

 

Cotisations sociales et fiscales

Deuxièmement, l’exonération des cotisations de sécurité sociale et des impôts pour les travailleurs associatifs et les prestataires de services occasionnels a été examinée. L’argumentation du Conseil des ministres se fondait, entre autres, sur le fait que ce systèmepermettrait de réduire le nombre de personnes optant pour le “travail en noir”. Toutefois, la Cour constitutionnelle est d’avis que ce régime faciliterait l’exonération des cotisations de sécurité sociale et des impôts.Ainsi, une ASBL qui emploie un salarié à temps partiel peut, dans certains cas, choisir de s’enregistrer en tant que travailleur associatif, alors qu’elle aurait auparavant été enregistrée en tant que membre du personnel.Pour les prestationsde servicesoccasionnelles, ce régime garantit qu’un travailleur indépendant exerçant une activité professionnelle à titre complémentairequi paie des impôts pourrait, dans certains cas, également relever du régime du prestatairede services occasionnel qui ne paie pas d’impôts.Parconséquent, la Cour constitutionnelle a décidé que les personnes qui, dans des circonstances normales, seraient soumises à des obligations en matière de sécurité sociale et d’impôts sont exemptées de toutes ces obligations par le biais de ce régime. Cela pourrait conduire à une concurrence déloyale.

 

Services via des sous-plateformes électroniques reconnues

Par la loi-programme du 1er juillet 20163, un nouveau statut a été élaboré pour les personnes qui exercent des activités dans l’économie collaborative. Cependant, la loi du 18 juillet 2018 a également ajouté une réglementation pour les services via desplateformescollaborativesélectroniques reconnues. Selon la Cour constitutionnelle, la distinction entre les deux est très limitée. Il n’y a donc aucune raison objective de faire une distinction entre les deux catégories en termes de législation du travail, de sécurité sociale et d’obligations fiscales.Selon la Cour constitutionnelle, cette distinction peut conduire à une concurrence déloyale. Par exemple, une partie peut offrir le même travail que l’autre, alors qu’une partie doit payer des impôts sur ce travail et que l’autre ne le fait pas. Cela conduirait à une situation de concurrence déloyale.

 

Conséquences

La Cour constitutionnelle a décidé que la loi du 18 juillet 2018 et la loi du 30 octobre 2018 devaient être annulées. En ce qui concerne les conséquences de ces lois, la Cour a décidé qu’elles doivent être maintenues pour les activités menées jusqu’au 31 décembre 2020 inclus.Il appartient maintenant au législateur de choisir ce qu’il se passera. L’intention de cette loi était en fait de donner aux gens la possibilité de gagner davantage de revenus supplémentaires non imposés.On pourrait choisir de continuer à appliquer les régimes existants pour les volontaires, entre autres, et donc de ne pas permettre de gagnerdavantage de revenus supplémentaires non imposés.Toutefois, le législateur peut également chercher un moyen pour que les catégories visées puissent encore gagner des revenus supplémentaires non imposés. Toutefois, cette option semble très difficile car,dans le domaine des cotisations sociales et fiscales, il faudra bientôt faire une distinction entre des catégories comparables qui seront considérées comme non-autorisées. Ainsi, un employé à temps partiel d’une ASBL qui travaille 1 ou 2 jours par semaineet qui paie des impôts en cas d’augmentation du revenu supplémentaire non imposé devra entrer en concurrence avec un bénévole qui ne paie pas d’impôts. Comme l’indique le SNI, même une version allégée de la loi ne sera donc pas acceptable.Le ministre des finances Alexander De Croo a déjà déclaré dans De Standaard que pour les personnes actives dans l’économie collaborative, la réglementation légale de 2016 s’appliquera à nouveau à partir de 2021. Toutefois, l’Unizo indique dans Trends que cette règlementationest lui aussi très ambiguëet examine si des mesures seront prises à l’encontre de cette règlementation.

 

1Loi du 18 juillet 2018 relative à la relance économique et au renforcement de la cohésion sociale, M.B., 26 juillet 2018, p. 59203.

2Loi du 30 octobre 2018 modifiant la loi du 18 juillet 2018 relative à la relance économique et au renforcement de la cohésion sociale et le Code des impôts sur les revenus 1992, M.B., 12 novembre 2018, p. 86669.

3Art. 22, Loi Programme du 1 juillet 2016, M.B., 4 juillet 2016, p. 40970.

 

—————————————-

UNTAXED ADDITIONAL INCOME

The Law of 18 July 2018 “on economic recovery and the strengthening of social cohesion” and the Law of 30 October 2018 “amending the Law of 18 July 2018 on economic recovery and the strengthening of social cohesion and the Income Tax Code 1992” made it possible to earn EUR 6,340 untaxed per year. However, this scheme was annulled by the Constitutional Court on Thursday 23 April 2020…

 

UNTAXED ADDITIONAL INCOME

The Law of 18 July 2018 “on economic recovery and the strengthening of social cohesion” and the Law of 30 October 2018 “amending the Law of 18 July 2018 on economic recovery and the strengthening of social cohesion and the Income Tax Code 1992” made it possible to earn EUR 6,340 untaxed per year. However, this scheme was annulled by the Constitutional Court on Thursday 23 April 2020…The two laws allow anyone who is self-employed, employed, civil servant or retired in their main occupation to earn up to EUR 6,340 per year in the context of services provided via recognised electronic platforms, association work and occasional services between citizens.

This scheme has been applauded by various sports federations. Indeed, they increasingly noticed that people, especially young people, dropped out as trainers/coaches or referees as the fees were very low. By means of this law they could proceed to give higher fees, without having to pay taxes on these fees.

Even before the adoption of the law, the Neutral Syndicate for the Self-employed (NSZ) and entrepreneurial organisation Unizostated in Trendsthat the legal regulation would lead to unfair competition. Nevertheless, the legislator continued its plans.

Various professional organisations and trade unions did not agree withthis regulation and went to the Constitutional Court. They argued that this law made an unnecessary distinction between persons carrying out the same activities. They saw no reasonable justification in the different treatment in the field of labour law, taxation and social security.

 

Association Worker Statute

The Constitutional Court assessed each of the three ways of untaxed additional income separately. In the first place, it looked at the rules governing the status of association workers. The Court stated that there is no objective criterion to distinguish differences between association workers and voluntary workers. In fact, the activities envisaged are similar, but unnecessarily a different legislative framework was developed for the two groups.

 

Social and fiscal contributions

Secondly, the exemption from social security and tax contributions for association workers and occasional service providers was examined. The governments’ argumentation was based, among other things, on the fact that this scheme would ensure that fewer people opted for ‘undeclared work’. However, the Constitutional Court is of the opinion that this scheme would make it easier for people to beexempted from social security and tax contributions. For example, a non-profit association that employs a part-time employee will in some cases be able to choose to register as an association worker, whereas previously it would be registered as a staff member. For the occasional provision of services, this scheme ensures that a self-employed person in a secondary occupation who does pay taxes could in some cases also fall under the scheme of the occasional provider of services who does not pay taxes.The Constitutional Court has therefore ruled that persons who would normally be subject to social security and tax obligations are exempted from all these obligations by means of this scheme. This could lead to unfair competition.

 

Services via recognised electronic platforms

By means of the programme law of 1 July 2016, a new statute was developed for persons who exercised activities in the ‘sharing economy’. However, the law of 18 July 2018 also added a regulation for services viarecognised electronic platforms. According to the Constitutional Court, the distinction between the two is very limited. There are therefore no objective reasons to make a distinction between the two categories in terms of labour legislation, social security and tax obligations.According to the Constitutional Court, this distinction could lead to unfair competition. For example, one party may offer the same work as the other party, while one party has to pay taxes on it and the other party does not. Thiswould lead to a competitive unfair situation.

The Constitutional Court has decided that the law of 18 July 2018 and the law of 30 October 2018 should be annulled. With regard to the consequences of these laws, the Court ruled that they must be maintained for activities carried out up to and including 31 December 2020.

It is now up to the legislator to choose what will happen. The intention of this law was in fact to give people the opportunity to earn more untaxed additional income.

A choice could be made to continue to apply the existing schemes for volunteers, among others, and thus not to make it possible to earn more untaxedextra income.

However, the legislator could also look for a way in which the targeted categories could stillearn additional tax-free income. However, this option would appear to be very difficult as, in the area of social security and tax contributions, a distinction will have to be made between similar categories which will be considered to be unlawful. For example, a part-time employee in a non-profit organisationwho works 1 or 2 days a week and who does pay taxes in the event of an increase in the untaxed additional income will have to compete with a volunteer who does not pay taxes. As the NSZ states, even a light version of the law will therefore not be acceptable.

Finance Minister Alexander De Croo already stated in De Standaard that for persons active in the sharing economy from 2021the legal regulation of 2016 will apply again. Unizo, however, indicates in Trends that in this regulation, too, there is a great deal of ambiguity regarding the statute and they arelooking into whether any steps will be taken against this regulation.

 

 

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!