Maand: april 2021
PDF

Brexit: impact op handelscontracten in internationaal privaatrechtelijke context

Ondertussen begint bij iedereen (zelfs de Britten) het besef te groeien dat de Brexit heel wat meer (rechts)vragen en (rechts)problemen met zich zal meebrengen dan voorzien werd. Naast de economische vragen en onzekerheid, groeit ook de juridische onzekerheid bij handelsrelaties, meer bepaald op het vlak van het internationaal privaatrecht. Wij frissen u de dynamiek van de Brexit op en gaan nader in op de handelscontracten in internationaal privaatrechtelijke context.

Korte geschiedenis

Op 01.02.2020 werd de Brexit een feit, het Verenigd Koninkrijk verliet de Europese Unie. De hieraan aan de basis liggende “Withdrawal Agreement” van 17.10.2019 voorzag echter wel een overgangsperiode die liep tot en met 31.12.2020. Per 01.01.2021 heeft het VK in principe alle rechten en plichten als lidstaat verloren. Ten gevolge hiervan zijn de principes van de EU zoals de vrije markt, vrij verkeer van goederen, diensten en personen niet meer van toepassing op het VK. Ook de voorziene kaders betreffende jurisdictie (bevoegdheid en toepasselijk recht) en de erkenning, uitvoering van beslissingen, denk hierbij aan de Brussel I(bis) en Rome I, II-verordeningen, lijken als sneeuw voor de zon te verdwijnen. De economische impact dat dit heeft op heel wat overeenkomsten valt niet te onderschatten.  Ook de rechtszekerheid betreffende dispuutregeling en erkenning, uitvoering van buitenlandse beslissingen met link VK, krijgt mogelijks een grote deuk.

Op het laatste nippertje werd -na lange onderhandelingen (sinds 02.03.2020) – alsnog een principe handelsovereenkomst afgesloten: de “EU-UK Trade and Cooperation Agreement”. Deze werd provisioneel van kracht verklaard vanaf 01.01.2021 tot 28.02.2021, periode waarin deze ondertekend en goedgekeurd zou moeten worden door het Europees Parlement. Inmiddels bleek dat o.m. omwille van de vertaling in de 24 officiële talen mogelijk te maken, de provisionele werking tot 30.04.2021 werd verlengd. Deze handelsovereenkomst probeert de grootste negatieve gevolgen (zowel voor EU als VK te ondervangen) en te voorkomen dat een geheel dubbele set van regelgevingen van toepassing wordt.

Hoewel deze handelsovereenkomst ambitieus is in het bewerkstelligen van een vrije handelszone die zeer hoge extra heffingen en quote ten gevolge van de opsplitsing van de EU-markt en VK-markt voorkomt, is deze nog steeds niet te vergelijken met het vrij verkeer van goederen en diensten dat in de EU van kracht is.

Het VK heeft per 01.01.2021 immers tevens de Douane-unie verlaten. Onvermijdelijk zullen in beide richtingen douane formaliteiten doorlopen moeten worden om te controleren dat de regelgeving van respectievelijk het VK en EU betreffende import wordt nageleefd. Bepaalde “vertrouwde handelaars” zullen wel kunnen profiteren van een vereenvoudigde procedure hieromtrent. Een volledige vrijstelling wordt niet voorzien. Ongetwijfeld zal dit nog steeds gepaard gaan met administratieve last en kosten.

Tevens zullen de regels van herkomst (“rules of origin”) van toepassing zijn zoals deze tussen EU en vreemde landen bij handelsakkoorden reeds van toepassing waren.

Impact op het internationaal privaatrecht

Op heden is in de EU een verregaand kader voorzien voor judiciële samenwerking tussen EU-lidstaten en tot 31.12.2020 ook met het VK waarbij in verscheidene verordeningen een basis wordt gelegd voor de bevoegdheidsverdeling, toepasselijk recht, erkenning en uitvoerbaarheid in het kader van intra-Europese geschilbeslechting.

Het hoeft weinig betoog dat het wegvallen van dergelijk kader verregaande impact kan hebben op de rechtszekerheid.

Afhankelijk van de tijdspanne waarin het geschil aanhangig werd gemaakt zullen mogelijks andere regelgeving van toepassing zijn.

Overgangsperiode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020

De “Withdrawal Agreement” voorziet zoals reeds vermeld in een overgangsperiode vanaf 1 februari 2020 (datum van uittrede uit EU van VK) tot en met 31.12.2020. In dit akkoord werd voorzien dat de Brussel Ibis Verordening van toepassing blijft voor rechterlijke beslissingen betreffende burgerlijke en handelszaken die voortvloeien uit een rechtsvordering die ingesteld werd voor het einde van de overgangsperiode. Ook voor insolventiebeslissingen blijft de Insolventieverordening van toepassing indien de hoofdinsolventie voor het einde van de overgangsperiode werd geopend. De EET-verordening is hetzelfde lot toebedeeld, deze blijft van toepassing voor rechterlijke beslissingen die voortvloeien uit een procedure gestart voor de overgangsperiode indien het EET-certificaat vóór het einde van deze periode is aangevraagd. De Verordening Geringe vorderingen zal van toepassing blijven betreffende geringe vorderingen waarvoor de aanvraag voor het einde van de overgangsperiode werd ingediend. De Betalingsbevelverordening is van toepassing voor niet-betwiste schuldvorderingen die werden ingesteld vóór het einde van de overgangsperiode. Ook de Rome I en II Verordening bleef van toepassing tijdens deze overgangsperiode. Tijdens de overgangsperiode bleef het VK gebonden door de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot voorgaande Verordeningen.

Door dit Terugtrekkingsakkoord / Withdrawal Agreement werd aldus de overgangsperiode ondervangen en bleven de meest belangrijke Europese verordeningen van toepassing.

Vanaf 01 januari 2021?

Toepasselijk recht

Het VK heeft de Rome I en Rome II- Verordening reeds in haar nationaal recht omgezet. Deze bepalingen blijven (voorlopig althans) van toepassing. Dit betekent echter dat bij toekomstige wijzigingen van de Verordeningen, deze niet automatisch van toepassing worden in het Verenigd Koninkrijk. Het VK kan dus vrij haar nationale regels hieromtrent verder wijzigen. Op korte termijn lijkt een vorm van rechtszekerheid gegarandeerd, op lange termijn kan dit allesbehalve gegarandeerd worden.

Rome I en II zijn overigens van toepassing ongeacht of het door deze verordening aangewezen recht resulteert in de toepasbaarheid van het recht van een Lidstaat of een vreemde staat. Dus ook de rechtbanken van lidstaten zullen nog steeds op dezelfde wijze het recht van het VK moeten toepassen conform deze verordeningen en de rechtskeuze van het recht van het VK blijft op eenzelfde geldige wijze mogelijk.

Bevoegdheid en uitvoering van beslissingen

Hieromtrent zijn de voormelde verordeningen zoals Brussel Ibis, niet van toepassing verklaard in het nationaal recht van het VK. Dit zorgt ervoor dat we ons zullen moeten beroepen op andere bronnen:

Haags Forumkeuzeverdrag

Het Haags forumkeuzeverdrag is inzake wel nog steeds van toepassing in het VK. Bij exclusieve forumbedingen zal ook het VK de bevoegdheid van de gekozen rechtbanken en de uitvoering van buitenlandse vonnissen moeten respecteren en erkennen.

Het belangrijkste en toch wel cruciaal aandachtspunt is dat het verdrag enkel uitwerking heeft bij exclusieve forumkeuze. Indien het geen exclusieve forumkeuze voor de rechtbanken van één contracterende staat betreft, zal het nationaal recht uitwe
rking krijgen. Wat dit betreft is er verder ook onduidelijkheid omtrent de interpretatie van asymmetrische of unilaterale forumkeuzebedingen die vaak voorkomen in financiële overeenkomsten waar bijvoorbeeld een resem van rechtbanken waarvoor de kredietgever een procedure kan inleiden, terwijl de kredietnemer beperkt is tot de rechtbanken van één (lid)staat. Het is niet eenduidig bepaald of deze beschouwd kunnen worden als een exclusieve forumkeuze in de zin van het Forumkeuzeverdrag.

Nationaal recht

Indien geen exclusief forumkeuzebeding aanwezig is, zal enkel het nationaal recht soelaas bieden om de bevoegdheid te bepalen.

Wat betreft de bevoegdheid zou het VK wel meestal de contactuele bedoelingen van de partijen in acht nemen, met inbegrip van de bevoegdheidsclausules. Er moet echter wel rekening gehouden worden met de mogelijke toepassing van de ‘Forum non conveniens” test, waarbij de rechtbanken van het VK nog wel steeds de bevoegdheid opnemen of afwijzen naargelang welke rechtbank volgens hun oordeel het meest geschikt is om een zaak te behandelen.

Wat betreft de uitvoering van vonnissen, houdt het VK er een minder inschikkelijke houding op na. De uitvoering van vonnissen kan niet rechtstreeks, een nieuwe procedure moet gestart worden om vonnis te bekomen in het VK, vaak wel via kortere procedures (zgn. “summary proceedings”). Bovendien zou een buitenlands vonnis enkel uitvoerbaar zijn indien desbetreffend rechtscollege naar het recht van het VK ook bevoegd was.

Aritrage

 

De bevoegdheid van arbitrage-colleges en de erkenning en uitvoering van arbitrage-beslissingen wordt grotendeels gereguleerd door het Verdrag van New York, waardoor dit door de Brexit niet veranderd wordt.

Een optie om voorgaande bezorgdheden en wijzigingen te ondervangen zou dus kunnen zijn om te opteren voor arbitrageclausules in uw overeenkomsten.

Besluit

U dient bijzondere aandacht besteden bij het opstellen van nieuwe handelsovereenkomsten met inachtname van voorgaande wijzigingen. Het verdient aanbeveling om steeds een concrete keuze van toepasselijk recht en bevoegde rechtbank in uw overeenkomst op te nemen of te opteren voor een arbitragebeding.

Bovendien zal u uw bestaande overeenkomsten waarbij het Verenigd Koninkrijk betrokken is grondig moeten screenen. De Brexit kan er mogelijks voor zorgen dat uw overeenkomsten een andere uitwerking zullen krijgen dan dat u voor ogen had bij het afsluiten hiervan. Een proactieve heronderhandeling van de geaffecteerde clausules kan u grotere problemen bij later dispuut besparen.

Aarzel dan ook niet om ons inzake te contacteren voor verdere vragen en/of bijstand. U kan ons steeds bereiken op het telefoonnummer: 03/216.70.70 of per e-mail op het mailadres: [email protected]

Auteurs: Joost Peeters, Ruben Brosens en Simon Geens

PDF

Coronamaatregelen werden onwettelijk bevonden

Een beschikking in kortgeding werd in dit verband uitgesproken op 31 maart 2021. De Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft in voormelde ordonnantie geoordeeld dat de Belgische staat geen enkele geldige wettelijke basis had voor het uitvaardigen van de ministeriële besluiten  die de coronamaatregelen opleggen aan alle Belgen vanaf 28 oktober 2020. De coronamaatregelen worden dus onwettelijk bevonden!

De Belgische staat heeft 30 dagen, te rekenen vanaf de betekening van de beschikking in kortgeding, om een einde te stellen aan deze onwettelijkheid. Deze beslissing gaat gepaard met een dwangsom van € 5.000,00 per dag vertraging in het geval van het niet-respecteren van de termijn van 30 dagen met een maximum van € 200.000,00.

Sinds het begin van de coronacrisis die ons land heeft getroffen, heeft de Belgische Staat een reeks maatregelen genomen om de verspreiding van het virus te beperken. Daartoe heeft de Belgische Staat een reeks ministeriële besluiten vastgesteld die geleidelijk de fundamentele vrijheden van de Belgen hebben ingeperkt.

De vereniging zonder winstoogmerk Ligue des Droits Humains had daarom besloten een kort geding in te leiden om een einde te maken aan de schendingen van de fundamentele rechten en vrijheden door de Belgische Staat, welke zij verdedigt en in stand houdt.

De rechtbank oordeelde dat de maatregelen die de uitvoerende macht sinds maart 2020 heeft genomen, de openbare vrijheden die in de grondwet en de internationale mensenrechteninstrumenten zijn verankerd, beperken door de verplichting om thuis te werken, een uitgaansverbod, een verbod op samenscholingen in openbare en privéruimten, de sluiting van onderwijsinstellingen, de sluiting van culturele plaatsen en zogenaamde niet-essentiële beroepsactiviteiten, en dat deze maatregelen in vele gevallen gepaard gaan met strafrechtelijke sancties.

De rechtsgrond waarop de Belgische Staat zich beroept om deze ministeriële besluiten te nemen is de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid[1] en meer bepaald de artikelen 181, 182 en 187.

Er dient op gewezen te worden dat deze wet van 15 mei 2007 is aangenomen naar aanleiding van de ramp in Gellingen en tot doel heeft de gevolgen van deze ramp voor de organisatie van de hulpdiensten op te vangen, teneinde de hulpverlening aan de burgers vanuit de noodhulp- en brandweerkazernes aanzienlijk te verbeteren door de noodhulpzones en de operationele eenheden op bovenlokaal niveau te reorganiseren via nieuwe juridische entiteiten.[2]

De rechtbank was van oordeel dat deze situatie in verband met de Covid 19-pandemie niet onder de wet van 15 mei 2007 viel. Volgens het Hof “had de hoogdringendheid van de beginfase van de epidemie kunnen verklaren waarom een beroep moest worden gedaan op de wet van 15 mei 2007, maar lijkt het niet langer gerechtvaardigd om zich maanden na het ontstaan van de gezondheidscrisis, waarvan wij de meer dan complexe moeilijkheden voor de Belgische Staat onderkennen, op deze wet te beroepen, zonder dat dit rechtvaardigt dat men zich maandenlang en nu al meer dan een jaar lang onttrekt aan het legaliteitsbeginsel dat vereist is voor elke beperking van de grondrechten (…)” (vrije vertaling uit Frans)

De wet van 15 mei 2007 vormt geen deugdelijke wettelijke basis voor beperkingen van grondwettelijke rechten en vrijheden. Artikel 4 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming[3] en artikel 11 van de Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt[4] betreffende de politiezorg werden door de rechtbank evenmin als toereikende rechtsgrondslagen beschouwd!

Een ander opgeworpen wettigheidsprobleem betrof de stereotiepe motivering over de urgentie om niet te wachten op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, zoals dat sinds het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 is overgenomen.

Kortom, de rechtbank is van oordeel dat het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 en de daaropvolgende besluiten op onrechtmatige wijze inbreuk maken op de fundamentele rechten en vrijheden die in de Grondwet en in internationale instrumenten zijn verankerd. Wegens de kennelijke onwettigheid moet de toepassing van deze besluiten terzijde worden gesteld.

De Belgische Staat beschikt over een termijn van 30 dagen vanaf de betekening van de beschikking om een einde te maken aan de huidige onwettigheid, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00  per dag.

De staat is dus verplicht de genomen maatregelen in een wet vast te leggen. De regering is hier al mee bezig, want een pandemiewet is momenteel in behandeling bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Deze beschikking is zeer interessant voor alle Belgen, maar men mag niet vergeten dat de Belgische Staat nog steeds de mogelijkheid heeft om tegen deze beslissing in beroep te gaan bij het Hof van Beroep in Brussel.

Wij zullen u uiteraard op de hoogte houden van een eventueel beroep van de Belgische Staat, of van de naleving van dit bevel door de Belgische Staat. Heden werd duidelijk dat Minister Verlinden aangekondigd heeft dat de Belgische Staat in beroep gaat. Hieronder vindt u nog een aantal verwijzingen naar persartikels hieromtrent.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

 

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210331_94032383?_section=61281349&utm_source=standaard&utm_medium=newsletter&utm_campaign=breakingnews&adh_i=ca2711cb71635d345b09185cc29a14ea&imai=&M_BT=267225461311

https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/03/31/reacties-op-vonnis-tegen-de-belgische-coronamaatregelen/

https://www.hln.be/binnenland/minister-verlinden-gaat-in-beroep-tegen-vonnis-huidige-coronamaatregelen-blijven-van-toepassing~ab670e61/

 

[1] Wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, B.S. 31 juli 2007, 40379, err., B.S. 1 oktober 2007, err., B.S. 27 november 2014, err., .B.S. 9 november 2017.

[2] Wetsontwerp betreffende de civiele veiligheid,  Parl. St. Kamer 2007, 51-2928/001, p. 3.

[3] Wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, B.S. 16 januari 1964, 442.

[4] Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, B.S. 22 december 1992, 27124.

———————————————————————————–

Les mesures coronavirus considérés comme illégales !

 

Une ordonnance en référé percutante a été rendue ce mercredi 31 mars 2021. Le tribunal de première instance francophone de Bruxelles a considéré dans son ordonnance que l’Etat Belge n’avait aucune base légale valable permettant l’adoption des arrêtés ministériels qui imposent des mesures contre le coronavirus à l’ensemble des belges depuis le 28 octobre 2020. Les mesures covid sont donc considérées comme illégales !  

L’Etat belge a 30 jours, à partir de la signification de l’ordonnance en référé, pour mettre fin à l’illégalité actuelle. Cette décision est assortie d’une astreinte de 5.000,00 € par jours de retard en cas de non-respect du délai de 30 jours, avec un maximum de 200.000,00 €. 

Depuis le début de la crise du coronavirus qui a frappé notre pays, un ensemble de mesures ont été adoptées par l’Etat belge afin de limiter la propagation du virus. L’Etat belge a dès lors adopté un ensemble d’arrêtés ministériels qui ont, au fur et à mesure,  limiter les libertés fondamentales des belges.

L’association sans but lucratif Ligue des Droits Humains a donc décidé d’introduire une action en référé en vue de la cessation des atteintes portées fautivement par l’Etat belge aux libertés et droits fondamentaux dont elle assure la défense et la conservation.

Il a décidé par le tribunal que les mesures prises par le pouvoir exécutif depuis le mois de mars 2020 restreignent bien les libertés publiques consacrées par la Constitution et les instruments internationaux de protection des droits de l’homme par l’imposition de l’obligation du télétravail, d’un couvre-feu, de l’interdiction de se rassembler dans l’espace public et privé, des fermetures des établissements d’enseignement, des fermeture des lieux culturels et des activités professionnelles dites non essentielles et pour bon nombre d’entre elles, ces mesures sont assorties des sanctions pénales.

La base légale invoquée par l’Etat belge pour adopter ces arrêtés ministériels est la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile[1] et plus spécifique ces articles 181, 182 et 187.

Il convient de rappeler que cette loi du 15 mai 2007 a été adoptée suite à la catastrophe de Ghislenghien et a pour objectif de tirer les conséquences de cette catastrophe au regard de l’organisation des services de secours en vue d’une amélioration significative des secours aux citoyens au départ de poste de secours et d’incendie en réorganisant, à un niveau supra local, les zones de secours et unités opérationnelles par le biais des nouvelles entités juridiques[2].

Le tribunal a considéré que cette situation liée à la pandémie de Covid 19 n’est pas visée par la loi du 15 mai 2007. Selon le tribunal, « si l’urgence des premiers temps de l’épidémie aurait pu expliquer qu’il faille s’appuyer sur la loi du 15 mai 2007, il ne parait plus justifier de s’en prévaloir plusieurs mois après l’émergence de la crise sanitaire dont nous percevons les difficultés plus que complexes qu’elle engendre pour l’Etat belge sans que cela ne justifie qu’il se soustraie durant des mois et maintenant plus d’un an au principe de légalité qu’exige toute restriction des droits fondamentaux(…) » 

 La loi du 15 mai 2007 ne constitue pas une base légale solide aux restrictions aux libertés et droits constitutionnels. L’article 4 de la loi du 31 décembre 1963[3] sur la protection civile et l’article 11 de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police[4] n’ont également pas été considérées par le tribunal comme des bases légales suffisantes !

Un autre problème de légalité soulevé concernait également la motivation stéréotypée sur l’urgence à ne pas attendre l’avis de la section législation du Conseil d’Etat, reproduite telle quelle depuis l’arrêté ministériel du 28 octobre 2020.

En conclusion, le tribunal considère que l’arrêté ministériel du 28 octobre 2020 et ses arrêtés subséquents portent atteinte de manière fautive aux libertés et droits fondamentaux consacré par la Constitution et les instruments internationaux. En raison de l’illégalité apparente, l’application de ces arrêtés doivent être écartés.

L’Etat belge a 30 jours à partir de la signification de l’ordonnance en référé pour mettre fin à l’illégalité actuelle, sous peine d’une astreinte de 5.000,00 € par jour.

Il est donc bien demandé à l’Etat de baliser les mesures prises dans une loi. Le gouvernement y travaille déjà car une loi pandémie est actuellement débattue devant le Chambre des représentants.

Il est apparu aujourd’hui que le ministre Verlinden a annoncé que l’État belge ferait appel. Vous trouverez ci-dessous des références à des articles de presse sur ce sujet.

A suivre sans aucun doute…

 

https://www.lesoir.be/364002/article/2021-03-31/mesures-covid-illegales-letat-fait-appel

https://www.lesoir.be/364085/article/2021-04-01/mesures-covid-illegales-pour-la-ligue-des-droits-humains-il-ny-de-base-legale

https://www.lalibre.be/belgique/politique-belge/les-mesures-covid-illegales-la-ministre-de-l-interieur-fait-appel-60649fa77b50a605176cca0a

https://www.lecho.be/dossiers/coronavirus/pour-la-justice-les-mesures-covid-de-l-etat-sont-illegales/10294940.html

 

[1] Loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, M.B 31.07.2007, p. 40379, Errat., M.B. 1er octobre 2007, Errat., M.B. 27 novembre 2014

[2] Projet de loi relatif à la sécurité civile, Doc., Ch. 2006-2007, 51-2928/001, p. 3.

[3] Loi sur la protection civile du 31 décembre 1963, M.B., 16.01.1964, p. 442.

[4] Loi sur la fonction de police du 5 août 1992, M.B., 22.12.1992, p. 27124.

———————————————————————————–

Corona measures were found to be unlawful!

 

A summary order was issued in this regard on March 31, 2021. The French-speaking court of first instance in Brussels ruled in the aforementioned order that the Belgian state had no valid legal basis for issuing the ministerial decrees imposing the corona measures on all Belgians as of October 28, 2020. The corona measures are thus fo
und to be unlawful!

The Belgian State has 30 days, counting from the service of the summary order, to put an end to this unlawfulness. This order is accompanied by a penalty of € 5,000.00 per day of delay in the event of non-compliance with the 30-day deadline, with a maximum of € 200,000.00.

Since the beginning of the corona crisis that affected our country, the Belgian State has taken a series of measures to limit the spread of the virus. To this end, the Belgian State has adopted a series of ministerial decrees that have gradually curtailed the fundamental freedoms of Belgians.

The non-profit association Ligue des Droits Humains had therefore decided to initiate summary proceedings to stop the violations of fundamental rights and freedoms by the Belgian State, which it defends and maintains.

The court ruled that the measures taken by the executive power since March 2020 restrict the public freedoms enshrined in the Constitution and international human rights instruments through the obligation to work at home, a curfew, a ban on gatherings in public and private places, the closure of educational institutions, the closure of cultural sites and so-called non-essential professional activities, and that in many cases these measures are accompanied by criminal sanctions.

The legal basis on which the Belgian State relies to make these ministerial decisions is the law of May 15, 2007 on civil security[1] and more specifically articles 181, 182 and 187.

It should be noted that this law of 15 May 2007 was adopted in response to the Gellingen disaster and aims to deal with the consequences of this disaster for the organization of emergency services, in order to significantly improve the assistance to citizens from emergency and fire stations by reorganizing emergency zones and operational units at the supra-local level through new legal entities.[2]

The court decided that this situation related to the Covid 19 pandemic was not covered by the May 15, 2007 law. According to the Court, “the urgency of the initial phase of the epidemic could have explained the need to invoke the Law of 15 May 2007, but it no longer seems justified to invoke it months after the emergence of the health crisis, of which we recognize the more than complex difficulties for the Belgian State, without justifying the evasion of the principle of legality required for any restriction of fundamental rights for months and now for more than a year (…)” (free translation from French)

The Law of 15 May 2007 does not constitute a sound legal basis for restrictions on constitutional rights and freedoms. Article 4 of the Law of 31 December 1963 on Civil Protection and Article 11 of the Law of 5 August 1992 on the Police Service regarding police care were also not considered by the court as adequate legal bases!

Another legality issue concerned the stereotypical justification on the urgency of not waiting for the opinion of the Legislation Department of the Council of State (“Raad van State”), as it has been adopted since the Ministerial Decree of October 28, 2020.

In short, the court finds that the Ministerial Decree of October 28, 2020 and the subsequent decrees unlawfully infringe upon the fundamental rights and freedoms enshrined in the Constitution and in international instruments. Because of their manifest unlawfulness, the application of these decisions must be set aside.

The Belgian State has a period of 30 days from the notification of the decision to put an end to the current illegality, under penalty of a fine of € 5,000.00 per day.

The State is thus obliged to enshrine the measures taken in a law. The government is already working on this, as a pandemic law is currently before the Chamber of Representatives (“Kamer van Volksvertegenwoordigers”).

This decision is very interesting for all Belgians, but one should not forget that the Belgian State still has the possibility to appeal this decision at the Court of Appeal in Brussels.

We will of course keep you informed of any appeal by the Belgian State, or of its compliance with this order. It became clear today that Minister Verlinden has announced that the Belgian State will appeal. Below you will find a number of references to press articles on this subject.

To be continued…

 

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210331_94032383?_section=61281349&utm_source=standaard&utm_medium=newsletter&utm_campaign=breakingnews&adh_i=ca2711cb71635d345b09185cc29a14ea&imai=&M_BT=267225461311

https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/03/31/reacties-op-vonnis-tegen-de-belgische-coronamaatregelen/

https://www.hln.be/binnenland/minister-verlinden-gaat-in-beroep-tegen-vonnis-huidige-coronamaatregelen-blijven-van-toepassing~ab670e61/

 

[1] Wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, B.S. 31 juli 2007, 40379, err., B.S. 1 oktober 2007, err., B.S. 27 november 2014, err., .B.S. 9 november 2017.

[2] Wetsontwerp betreffende de civiele veiligheid,  Parl. St. Kamer 2007, 51-2928/001, p. 3.

———————————————————————————–

Corona-Maßnahmen wurden als rechtswidrig befunden

Am 31. März 2021 wurde diesbezüglich eine Entscheidung in einstweilige Anordnung erlassen. Das französischsprachige Gericht erster Instanz in Brüssel entschied in dem oben genannten Beschluss, dass der belgische Staat keine gültige Rechtsgrundlage für den Ministerialerlasse hatte, die allen Belgiern ab dem 28. Oktober 2020 die Corona-Maßnahmen auferlegten. Die Korona-Maßnahmen werden somit als rechtswidrig eingestuft!

Der belgische Staat hat ab der Zustellung der einstweiligen Verfügung 30 Tage Zeit, diese Rechtswidrigkeit zu beenden. Diese Entscheidung ist mit einer Vertragsstrafe von €5.000,00 pro Verzugstag bei Nichteinhaltung der 30-Tage-Frist verbunden, maximal jedoch €200.000,00.

Seit Beginn der Corona-Krise, die unser Land betroffen hat, hat der belgische Staat eine Reihe von Maßnahmen ergriffen, um die Ausbreitung des Virus zu begrenzen. Zu diesem Zweck hat der belgische Staat eine Reihe von Ministerialerlassen etabliert, die die Grundfreiheiten der Belgier nach und nach eingeschränkt haben.

Die gemeinnützige Vereinigung ‘Ligue des Droits Humains‘ hat daher beschlossen, ein einstweilige Anordnung einzuleiten, um den von ihr verteidigten und aufrechterhaltenen Verletzungen der Grundrechte und -freiheiten durch den belgischen Staat ein Ende zu setzen.

Das Gericht
stellte fest, dass die von der Exekutive seit März 2020 ergriffenen Maßnahmen die in der Verfassung und den internationalen Menschenrechtsinstrumenten verankerten öffentlichen Freiheiten einschränken, indem sie eine Verpflichtung zur Heimarbeit, eine Ausgangssperre, ein Verbot von Versammlungen auf öffentlichen und privaten Plätzen, die Schließung von Bildungseinrichtungen, die Schließung von Kulturstätten und sogenannte nicht wesentliche berufliche Tätigkeiten vorschreiben, und dass diese Maßnahmen in vielen Fällen von strafrechtlichen Sanktionen begleitet werden.

Die Rechtsgrundlage, auf die sich der belgische Staat für den Erlass dieser Ministerialerlasse beruft, ist das Gesetz vom 15. Mai 2007 über die zivile Sicherheit, insbesondere dessen Artikel 181, 182 und 187.

Anzumerken ist, dass dieses Gesetz vom 15. Mai 2007 nach der Katastrophe von Gellingen verabschiedet wurde und die Folgen dieser Katastrophe für die Organisation des Rettungsdienstes aufarbeiten soll, mit dem Ziel, die Hilfeleistung für die Bürger von den Rettungsleitstellen und Feuerwachen aus deutlich zu verbessern, indem die Rettungsleitstellen und Einsatzeinheiten auf überörtlicher Ebene durch neue Rechtsträger neu organisiert werden.

Das Gericht entschied, dass diese Situation im Zusammenhang mit der Covid 19-Pandemie nicht durch das Gesetz vom 15. Mai 2007 abgedeckt war. Nach Ansicht des Gerichts “hätte die Dringlichkeit der Anfangsphase der Epidemie die Notwendigkeit erklären können, sich auf das Gesetz vom 15. Mai 2007 zu berufen, aber es erscheint nicht mehr gerechtfertigt, sich Monate nach dem Auftreten der Gesundheitskrise, deren mehr als komplexe Schwierigkeiten für den belgischen Staat wir anerkennen, auf dieses Gesetz zu berufen, ohne dass dies die Umgehung des Legalitätsprinzips, das für jede Einschränkung der Grundrechte erforderlich ist, für Monate und nun für mehr als ein Jahr rechtfertigt …” (freie Übersetzung aus Französisch)

Das Gesetz vom 15. Mai 2007 stellt keine geeignete Rechtsgrundlage für Einschränkungen der verfassungsmäßigen Rechte und Freiheiten dar. Artikel 4 des Gesetzes vom 31. Dezember 1963 über den Katastrophenschutz und Artikel 11 des Gesetzes vom 5. August 1992 über den Polizeidienst wurden vom Gericht ebenfalls nicht als ausreichende Rechtsgrundlage angesehen!

Ein weiteres aufgeworfenes Rechtmäßigkeitsproblem betraf die stereotype Rechtfertigung bezüglich der Dringlichkeit, die Stellungnahme der Gesetzgebungsabteilung des Staatsrats nicht abzuwarten, wie sie seit dem Ministerialerlass vom 28. Oktober 2020 angenommen wurde.

Zusammenfassend stellt das Gericht fest, dass der Ministerialerlass vom 28. Oktober 2020 und die nachfolgenden Dekrete die in der Verfassung und in internationalen Instrumenten verankerten Grundrechte und -freiheiten rechtswidrig verletzen. Aufgrund ihrer offensichtlichen Rechtswidrigkeit ist die Anwendung dieser Ministerialerlasse aufzuheben.

Der belgische Staat hat eine Frist von 30 Tagen ab Zustellung der Entscheidung, um die vorliegende Rechtswidrigkeit zu beenden, unter Androhung einer Strafe von €5.000 pro Tag.

Der Staat ist somit verpflichtet, die getroffenen Maßnahmen in einem Gesetz zu verankern. Die Regierung arbeitet bereits daran, denn ein Pandemiegesetz liegt derzeit der Abgeordnetenkammer vor.

Diese Entscheidung ist für alle Belgier sehr interessant, aber man sollte nicht vergessen, dass der belgische Staat immer noch die Möglichkeit hat, diese Entscheidung beim Berufungsgericht in Brüssel anzufechten.

Wir werden Sie natürlich auf dem Laufenden halten, wenn der belgische Staat in Berufung geht oder wenn er dieser Anordnung nachkommt. Wie heute bekannt wurde, hat Minister Verlinden angekündigt, dass der belgische Staat in Berufung gehen wird. Nachfolgend finden Sie eine Reihe von Hinweisen auf Presseartikel zu diesem Thema.

Fortsetzung folgt…

 

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210331_94032383?_section=61281349&utm_source=standaard&utm_medium=newsletter&utm_campaign=breakingnews&adh_i=ca2711cb71635d345b09185cc29a14ea&imai=&M_BT=267225461311

https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/03/31/reacties-op-vonnis-tegen-de-belgische-coronamaatregelen/

https://www.hln.be/binnenland/minister-verlinden-gaat-in-beroep-tegen-vonnis-huidige-coronamaatregelen-blijven-van-toepassing~ab670e61/

 

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!