Maand: februari 2022
PDF

Vacature: insolventie en burgerlijk recht

WIJ ZIJN-

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken :

-Faillissementen;
-Vastgoedrecht;
-Verzekeringsrecht.

-WIJ ZOEKEN-

Een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

-WIJ BIEDEN-

Een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Download hier de vacature

————————————————————–

Vacature: burgerlijk en administratief recht

-WIJ ZIJN-

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken :

• Bouwrecht;
• Verzekeringsrecht,
• Administratief recht.

-WIJ ZOEKEN-

Een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

-WIJ BIEDEN-

Een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Download hier de vacature

————————————————————–

Vacature: advocaat MA

-WIJ ZIJN-

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken :

  • Ondernemingsrecht;
  • Vennootschapsrecht;
  • M&A;
  • GDPR.

-WIJ ZOEKEN-

Een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

-WIJ BIEDEN-

Een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Download hier de vacature

PDF

Het vennootschapsrechtelijke deskundigenonderzoek volgens het WVV

Volgens artikel 5:106 voor de BV en artikel 6:91 voor de CV van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank voortaan in kort geding één of meer deskundigen aanstellen om de boeken en rekeningen van een vennootschap na te zien, net als de verrichtingen die haar organen hebben gedaan. Dit op voorwaarde dat (1) het verzoek uitgaat van één of meer aandeelhouders die aandelen bezitten die ten minste 10% vertegenwoordigen van het aantal uitgegeven aandelen én (2) dat er aanwijzingen zijn dat de belangen van de vennootschap op ernstige wijze in gevaar komen of dreigen te komen.[1]

Voor de NV bepaalt artikel 7:160 van het WVV dat het verzoek moet uitgaan van één of meer vennoten die ten minste 1 % van het geheel aantal stemmen hebben, of die effecten bezitten die een gedeelte van het kapitaal vertegenwoordigen ter waarde van ten minste € 1.250.000,00.

Het vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek geeft met andere woorden aan de minderheidsaandeelhouders de bevoegdheid om het door de meerderheid van de aandeelhouders aangestelde bestuur te (laten) onderzoeken.[2] Niet onbelangrijk hierbij is dat de voormelde drempelvereisten een minimumdrempel uitmaken waardoor een meerderheidsaandeelhouder ook een dergelijke vordering inzake een vennootschapsrechtelijke deskundigenonderzoek kan instellen.[3]

Een groot verschil tussen het vennootschapsrechtelijke deskundigenonderzoek van oud artikel 168 W.Venn.[4] en het vennootschapsrechtelijke deskundigenonderzoek van de artikelen 5:106, 6:91 en 7:160 WVV bestaat erin dat zij niet langer voorkomt in Boek 2 (Bepalingen gemeenschappelijk aan de rechtspersonen geregeld in dit wetboek), maar enkel nog maar is ingebouwd voor de vennootschapsvormen die ook de minderheidsvordering kennen (NV, BV en CV). Het toepassingsgebied van het vennootschapsrechtelijke deskundigenonderzoek wordt dus ingeperkt.[5]

Een ander groot verschil ligt hem in het feit dat in de oude wetgeving deze werd opgenomen als een procedure ten gronde, terwijl het vigerende deskundigenonderzoek expliciet verwijst naar een procedure in kort geding. De bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank werd door de wetswijziging overgeheveld naar de voorzitter van de ondernemingsrechtbank in kort geding. Uit de parlementaire stukken blijkt dat de wetswijziging noodzakelijk was om aan de hedendaagse behoeften van het bedrijfsleven te voldoen, ook omdat de procedure voor de gewone rechtbank in raadkamer achterhaald was door de evolutie van de rechtspraak van de voorzitters in kort geding.[6] Volgens H. BRAECKMANS en R. HOUBEN een terechte evolutie: “Zij biedt aan de aandeelhouder een nuttig instrument om sneller bij een rijzend conflict tussen aandeelhouders een tussenkomst van de voorzitter in kort geding te vorderen.”[7]

Of het verslag van de deskundige wordt bekendgemaakt, hangt af van de voorzitter die tevens kan beslissen dat het verslag op kosten van de vennootschap moet worden bekendgemaakt volgens de regels die hij bepaalt.

Deze bepaling doet meteen de vraag rijzen of het deskundigenonderzoek nog wel ten gronde kan worden gevorderd. Een letterlijke interpretatie van de artikels zou vermoeden van niet, aangezien de verwijzing naar kort geding beperkend lijkt te zijn opgenomen. Joeri Vananroye, professor aan de KU Leuven (Instituut voor Handels- en Insolventierecht), stelt in zijn blog[8] dat een vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek in dergelijke lezing moet volgens de procedure in kort geding. Met als gevolg dat het nodig is om een vorm van urgentie aan te tonen.

“Dat lijkt nochtans niet de bedoeling te zijn geweest van de wetgever. Uit de Memorie van toelichting (p.166)[9] blijkt immers dat men aan de eiser een mogelijkheid wou bieden voor een procedure in kort geding, zonder daarbij een procedure ten gronde uit te sluiten. Met andere woorden zonder urgentie als bijkomende voorwaarde. In het licht daarvan had de wetgever er dan ook beter voor gekozen om te bepalen dat de vordering zoals in kort geding kan worden ingesteld. Op die manier heb je de procedureregels van kort geding, zonder de vereiste van urgentie.”[10]

Volgens rechtspraak van de Ondernemingsrechtbank te Gent vormt de vordering in kort geding (bij urgentie) een optionele mogelijkheid naast een vordering voor de ondernemingsrechtbank zetelend als bodemrechter.[11]

Besluit

Uit de parlementaire voorbereiding volgt dat de wetgever de procedure niet heeft willen bemoeilijken, maar net heeft willen faciliteren en aanpassen aan de noden van het bedrijfsleven. De wetgever heeft nu expliciet in de wet opgenomen dat de kortgedingrechter bevoegd is voor de aanstelling van een vennootschapsrechtelijk deskundige.

Een eiser moet voor de aanstelling van zulke deskundige aantonen “dat de belangen van de vennootschap op ernstige wijze in gevaar komen of dreigen te komen.” Deze vereiste komt zeer dicht bij de drempel die geldt voor elke vordering in kort geding.  Het zou tamelijk zinloos zijn voor de wetgever om nog een andere of hogere drempel in te bouwen (namelijk het afzonderlijk moeten aantonen van spoedeisendheid) wanneer de bedoeling net was om de procedure toegankelijker te maken.  Dit geldt des te meer omdat: “een vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek vaak niet bevolen wordt om een toekomstig ernstig gevaar af te wenden, maar als onderzoeksmaatregel voor beweerde historische onrechtmatigheden.”[12] De wetgever wilde dit soort onderzoek niettemin faciliteren.[13]

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70. Wij kunnen u steeds bijstaan bij het opstarten van dergelijke procedure.

[1] Een dreiging volstaat, en een begin van bewijs is in die optiek voldoende. Zie rechtspraak: Brussel 12 november 2007, TRV 2012, 753, noot ROELANTS; Antwerpen 22 maart 2018, TRV-RPS 2018, 876, noot FEIJEN, TRV-RPS 2018, 876, noot GOLLIER; Kh. Dendermonde 20 februari 2014, RABG 2017, 644, noot MERTENS en LECOMTE; zie ook D. VAN GERVEN, handboek vennootschappen. Algemeen deel, Brussel, Larcier, 2020, 951, nr. 492.

[2] https://www.jubel.be/help-het-rommelt-in-mijn-vennootschap/

[3] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[4] “Op verzoek van één of meer vennoten die ten minste 1 % hebben van het geheel aantal stemmen, of die effecten bezitten die een gedeelte van het kapitaal vertegenwoordigen ter waarde van ten minste (1 250 000 EUR), kan de rechtbank, indien er aanwijzingen zijn dat de belangen van de vennootschap op ernstige wijze in gevaar komen of dreigen te komen, één of meer deskundigen aanstellen om de boeken en de rekeningen van de vennootschap na te zien en ook de verrichtingen die haar organen hebben gedaan.”

[5] In andere vennootschapsvormen kan de (voorzitter van de) ondernemingsrechtbank nog een deskundigenonderzoek bevelen op grond van zijn algemene bevoegdheid (art. 574, 9° en art. 584, derde lid Ger.W.); H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[6] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 165-166 en 250.

[7] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 758.

[8] https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[9] “Voorts wordt de vordering mogelijk voor de voorzitter van de ondernemingsrechtbank, zetelend in kort geding. Algemeen werd aangenomen dat de procedure voor de gewone rechtbank, die in de artikelen 168 en 169 W.Venn. werd voorgeschreven, niet meer aan de hedendaagse behoeften van het bedrijfsleven beantwoordt en overigens is achterhaald door de evolutie van de rechtspraak van de voorzitters in kort geding.”

[10] https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[11] Ondrb. Gent (afd. Oudenaarde) nr. A/19/01010, 24 maart 2020

[12] https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[13] Zie beschikking van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen van 30 oktober 2020, p. 22.

———————————————————————-

L’expertise en droit des sociétés selon le CSA

Selon l’article 5:106 pour la SRL et l’article 6:91 pour la SC du Code des sociétés et associations (ci-après :CSA), le président du tribunal de l’entreprise peut désormais désigner un ou plusieurs experts en référé pour contrôler les livres et comptes d’une société, ainsi que les opérations effectuées par ses organes. Ceci à condition que (1) la demande soit faite par un ou plusieurs actionnaires qui possèdent des actions représentant au moins 10% du nombre d’actions émises et (2) qu’il y ait des indications que les intérêts de la société sont ou menacent d’être sérieusement compromis.[1] 

Pour la SA, l’article 7:160 du CSA stipule que la demande doit être faite par un ou plusieurs actionnaires qui possèdent au moins 1% du nombre total de voix, ou qui possèdent des titres représentant une fraction du capital d’une valeur d’au moins 1.250.000 €.

En d’autres termes, l’expertise en droit des sociétés donne aux actionnaires minoritaires le pouvoir d’examiner (ou de faire examiner) le conseil nommé par la majorité des actionnaires.[2]  Il est important de noter que les seuils susmentionnés constituent un seuil minimum à partir duquel un actionnaire majoritaire peut également introduire une telle demande d’expertise en vertu du droit des sociétés.[3]

Une différence majeure entre l’expertise en droit des sociétés de l’ancien article 168 du Code des sociétés[4] et l’expertise en droit des sociétés des articles 5:106, 6:91 et 7:160 du CSA est qu’elle ne figure plus dans le Livre 2 (Dispositions communes aux personnes morales régies par le présent Code), mais qu’elle n’est intégrée que pour les types de sociétés qui ont également une action minoritaire (SRL, SA et SC). Le champ d’application du rapport d’expertise en droit des sociétés est donc restreint.[5]

Une autre grande différence réside dans le fait que dans l’ancienne législation, cela était inclus comme une procédure au fond, alors que l’expertise en vigueur actuellement fait explicitement référence à une procédure en référé. La compétence du tribunal de l’entreprise a été transférée au président du tribunal de l’entreprise dans les procédures de référé suite à une modification législative. Il ressort des travaux parlementaires que la modification législative était nécessaire pour répondre aux besoins contemporains du monde des affaires, également parce que la procédure devant le tribunal ordinaire en chambre du conseil était devenue obsolète en raison de l’évolution de la jurisprudence des présidents en matière de référé.[6]  Selon H. BRAECKMANS et R. HOUBEN, cette évolution est justifiée : “Elle offre à l’actionnaire un outil utile pour demander plus rapidement l’intervention du président en référé en cas de conflit croissant entre actionnaires.”[7]

La publication du rapport de l’expert dépend du président, qui peut également décider que le rapport doit être publié aux frais de la société selon les règles qu’il détermine.

Cette disposition soulève immédiatement la question de savoir si l’expertise peut encore être réclamé au fond. Une interprétation littérale des articles suggère que non, car la référence aux procédures en référé semble être incluse de manière restrictive. Joeri Vananroye, professeur à la KU Leuven (Institut du droit commercial et de l’insolvabilité), indique dans son blog[8] que l’expertise en droit des sociétés dans une telle lecture doit suivre la procédure en référé. Par conséquent, il est nécessaire de démontrer une forme d’urgence.

“Toutefois, cela ne semble pas avoir été l’intention du législateur. L’exposé des motifs (p.166)[9] montre que l’objectif était d’offrir au demandeur une possibilité de procédure en référé, sans exclure une procédure au fond. En d’autres termes, sans que l’urgence soit une condition supplémentaire. Dans cette optique, il aurait été préférable que le législateur stipule que la demande peut être introduite comme en référé. De cette façon, vous avez les règles de procédure du référé, sans l’exigence de l’urgence.”[10]

Selon la jurisprudence du Tribunal de l’entreprise de Gand, l’action en référé (en cas d’urgence) est une possibilité facultative en plus d’une action devant le Tribunal d’entreprise siégeant comme juge du fond.[11]

Conclusion

Il ressort des travaux préparatoires parlementaires que le législateur n’a pas voulu rendre la procédure plus difficile, mais plutôt la faciliter et l’adapter aux besoins des entreprises. Le législateur a désormais explicitement inscrit dans la loi que le juge des référés est compétent pour désigner un expert en droit des sociétés.

Pour la nomination d’un tel expert, le demandeur doit démontrer “que les intérêts de la société sont sérieusement menacés ou en danger.” Cette exigence est très proche du seuil qui s’applique à toute action en référé.  Il serait plutôt inutile que le législateur introduise un autre seuil ou un seuil plus élevé (c’est-à-dire la démonstration distincte de l’urgence) si l’intention était précisément de rendre la procédure plus accessible.  C’est d’autant plus vrai que : “une expertise en droit des sociétés est souvent ordonnée non pas pour éviter un danger grave futur, mais comme mesure d’investigation pour des torts historiques présumés.”[12] Néanmoins, le législateur a voulu faciliter ce type d’enquête.[13]

Si vous avez encore des questions après avoir lu cet article, n’hésitez pas à nous contacter à [email protected] ou au 03 216 70 70. Nous pouvons toujours vous aider à entamer une telle procédure.

[1] Une menace est suffisante, et un début de preuve suffit à cet égard. Voir la jurisprudence : Bruxelles 12 novembre 2007, TRV 2012, 753, note ROELANTS ; Anvers 22 mars 2018, TRV-RPS 2018, 876, note FEIJEN ; TRV-RPS 2018, 876, note GOLLIER ; Kh. Dendermonde 20 février 2014, RABG 2017, 644, note MERTENS et LECOMTE ; voir aussi D. VAN GERVEN, Handboek vennootschappen. Algemeen deel, Bruxelles, Larcier, 2020, 951, n° 492.

[2] https://www.jubel.be/help-het-rommelt-in-mijn-vennootschap/

[3] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[4] “A la demande d’un ou plusieurs associés détenant au moins 1% du nombre total des voix, ou détenant des titres représentant une fraction du capital d’une valeur au moins égale à (1 250 000 euros), s’il existe des indices que les intérêts de la société sont gravement compromis ou risquent de l’être, le tribunal peut désigner un ou plusieurs experts chargés d’examiner les livres et comptes de la société ainsi que les opérations effectuées par ses organes.”

[5] Dans les autres types de sociétés, le (président du) tribunal de l’entreprise peut encore ordonner une expertise en vertu de ses compétences générales (art. 574, 9° et art. 584, troisième alinéa du Code judiciaire) ; H. BRAECKMANS et R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[6] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 165-166 en 250.

[7] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 758.

[8]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[9] ” En outre, l’action devient possible devant le président du tribunal de l’entreprise, siégeant en référé. De l’avis général, la procédure devant le tribunal ordinaire, qui était prescrite aux articles 168 et 169 du CSA, ne répond plus aux besoins contemporains du monde des affaires et, de plus, elle a été dépassée par l’évolution de la jurisprudence des présidents en référé.”

[10]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[11] Tribunal de l’entreprise, Gand (section Oudenaarde) nr. A/19/01010, 24 mars 2020

[12]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[13] Voir la décision du tribunal de l’entreprise d’Anvers, division d’Anvers, du 30 octobre 2020, p. 22.

———————————————————

The company law expert investigation according to the WVV

According to article 5:106 for the BV (private limited company) and article 6:91 for the CV (cooperative company) of the Belgian Companies and Associations Code (“Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen”) (hereinafter: WVV), the president of the          Business court may appoint one or more experts in summary proceedings to inspect the books and accounts of a company, as well as the transactions carried out by its bodies. This is on the condition that (1) the request is made by one or more shareholders who own shares representing at least 10% of the number of issued shares and (2) there are indications that the interests of the company are or threaten to be seriously prejudiced.[1] 

For the NV (“Naamloze Vennootschap”), article 7:160 of the WVV stipulates that the request must be made by one or more shareholders who own at least 1% of the total number of votes, or who own securities representing a portion of the capital worth at least € 1,250,000.

In other words, the company law expert investigation gives the minority shareholders the power to examine the board appointed by the majority of the shareholders.[2]  It is important to note that the aforementioned threshold requirements constitute a minimum threshold as a result of which a majority shareholder can also institute such a claim for an expert investigation under company law.[3]

A major difference between the company law expert investigation of former article 168 of the Companies Code[4] and the company law expert investigation of articles 5:106, 6:91 and 7:160 of the WVV is that it no longer appears in Book 2 (Provisions common to the legal entities regulated in this Code), but is only included for the types of companies which also have a minority claim (NV, BV and CV). The scope of application of the company law expert investigation is thus restricted.[5]

Another big difference lies in the fact that in the old legislation this was included as a procedure on the merits, whereas the current expert investigation explicitly refers to a procedure in summary proceedings. The competence of the Business court was transferred to the president of the Business court in summary proceedings by the amendment of the law. It appears from the parliamentary documents that the legislative amendment was necessary in order to meet the contemporary needs of the business world, also because the procedure before the ordinary court in chambers had become outdated due to the evolution of the case law of the presidents in summary proceedings.[6]  According to H. BRAECKMANS and R. HOUBEN, this evolution is justified: “It offers the shareholder a useful tool to request the intervention of the president in summary proceedings more quickly in case of a rising conflict between shareholders.”[7]

Whether the expert investigation is published depends on the president, who can also decide that the investigation must be published at the company’s expense according to the rules that he determines.

This provision immediately raises the question whether the expert investigation can still be claimed on the merits. A literal interpretation of the articles would suggest not, as the reference to summary proceedings seems to be included in a restrictive manner. Joeri Vananroye, professor at the KU Leuven (Institute of Commercial and Insolvency Law), states in his blog[8] that a company law expert investigation in such a reading has to follow the procedure in summary proceedings. As a result, it is necessary to demonstrate a form of urgency.

“This does not seem to have been the intention of the legislator. The Explanatory Memorandum (p.166)[9] shows that the aim was to offer the plaintiff a possibility for proceedings in summary proceedings, without excluding proceedings on the merits. In other words, without urgency as an additional condition. In this view, it would have been better for the legislator to stipulate that the claim can be brought as in summary proceedings. That way you have the procedural rules of summary proceedings, without the requirement of urgency.”[10]

According to the case law of the Business court of Ghent, the claim in summary proceedings (in case of urgency) is an optional possibility in addition to a claim before the Business court sitting as a judge on the merits.[11]

Conclusion

It follows from the parliamentary preparations that the legislator did not want to make the procedure more difficult, but rather to facilitate it and adapt it to the needs of the business community. The legislator has now explicitly included in the law that the judge in summary proceedings is competent to appoint a company law expert.

For the appointment of such an expert, a plaintiff must show “that the interests of the company are seriously threatened or endangered.” This requirement is very close to the threshold that applies to any claim in summary proceedings. It would be rather pointless for the legislator to introduce another or higher threshold (i.e. the separate demonstration of urgency) if the intention was precisely to make the procedure more accessible.  This is all the more true because: “a company law expert investigation is often ordered not to avert a future serious danger, but as an investigative measure for alleged historical wrongs.”[12] Nevertheless, the legislator wanted to facilitate this type of investigation.[13]

If you still have questions after reading this article, please do not hesitate to contact us at [email protected] or 03 216 70 70. We can always guide you in initiating such a procedure.

[1] A threat is sufficient, and a start of evidence is sufficient in this respect. See case law: Brussels 12 November 2007, TRV 2012, 753, note ROELANTS; Antwerp 22 March 2018, TRV-RPS 2018, 876, note FEIJEN; TRV-RPS 2018, 876, note GOLLIER; Kh. Dendermonde 20 February 2014, RABG 2017, 644, note MERTENS and LECOMTE; see also D. VAN GERVEN, Handboek vennootschappen. Algemeen deel, Brussels, Larcier, 2020, 951, no. 492.

[2] https://www.jubel.be/help-het-rommelt-in-mijn-vennootschap/

[3] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[4] “At the request of one or more partners who hold at least 1% of the total number of votes, or who hold securities representing a portion of the capital worth at least (EUR 1 250 000), if there are indications that the interests of the company are seriously jeopardised or are likely to be jeopardised, the court may appoint one or more experts to review the books and accounts of the company and also the transactions carried out by its organs.”

[5] In other types of companies, the (chairman of the) company court can still order an expert’s report by virtue of its general powers (art. 574, 9° and art. 584, third paragraph of the Judicial Code); H. BRAECKMANS and R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[6] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 165-166 en 250.

[7] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 758.

[8]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[9] “In addition, the action becomes possible before the president of the Business court in summary proceedings. It was generally believed that the procedure before the ordinary court, which was prescribed in Articles 168 and 169 of the Companies Code, no longer meets the contemporary needs of the business world and, moreover, has been superseded by the evolution of the case law of the presidents in summary proceedings.”

[10]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[11] See the decision of the Business court of Ghent (afd. Oudenaarde) nr. A/19/01010, 24 maart 2020

[12]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[13] See the decision of the Business court of Antwerp of 30 October 2020, p. 22.

——————————————

Die gesellschaftsrechtliche Expertenprüfung nach der GGV

Gemäß Artikel 5:106 für die BV und Artikel 6:91 für die Kommanditgesellschaft des Gesetzbuch der Gesellschaften und Vereinigungen (im Folgenden: GGV) kann der Präsident des Handelsgerichts nun in einem Eilverfahren einen oder mehrere Sachverständige mit der Prüfung der Bücher und Konten einer Gesellschaft sowie der von ihren Organen durchgeführten Geschäfte beauftragen. Voraussetzung ist, dass (1) der Antrag von einem oder mehreren Aktionären gestellt wird, die mindestens 10 % der ausgegebenen Aktien besitzen, und (2) es Anhaltspunkte dafür gibt, dass die Interessen der Gesellschaft ernsthaft beeinträchtigt werden oder zu beeinträchtigen drohen.[1] 

Für die AG sieht Artikel 7:160 der GGV vor, dass der Antrag von einem oder mehreren Aktionären gestellt werden muss, die mindestens 1 % der Gesamtstimmenzahl besitzen oder die Wertpapiere besitzen, die einen Anteil am Kapital im Wert von mindestens 1.250.000 € darstellen.

Mit anderen Worten: Die gesellschaftsrechtliche Expertenprüfung gibt den Minderheitsaktionären die Möglichkeit, den von der Mehrheit der Aktionäre ernannten Vorstand zu prüfen (oder prüfen zu lassen).[2]  Wichtig ist, dass die genannten Schwellenwerte eine Mindestschwelle darstellen, ab der auch ein Mehrheitsaktionär einen solchen gesellschaftsrechtlichen Gutachtenanspruch geltend machen kann.[3]

Ein wesentlicher Unterschied zwischen dem gesellschaftsrechtlichen Sachverständigengutachten des früheren Artikels 168 des Gesellschaftsgesetzes[4] und dem gesellschaftsrechtlichen Sachverständigengutachten der Artikel 5:106, 6:91 und 7:160 des GGV besteht darin, dass es nicht mehr in Buch 2 (Gemeinsame Bestimmungen für die in diesem Gesetzbuch geregelten juristischen Personen) enthalten ist, sondern nur noch für die Gesellschaftsformen eingebaut ist, die auch einen Minderheitsanspruch haben (AG, GmbH und KG). Der Anwendungsbereich des gesellschaftsrechtlichen Gutachtens ist damit eingeschränkt.[5]

Ein weiterer großer Unterschied liegt in der Tatsache, dass dies in der alten Gesetzgebung als Verfahren in der Sache vorgesehen war, während das aktuelle Gutachten ausdrücklich auf ein Verfahren im Schnellverfahren verweist. Durch die Gesetzesänderung wurde die Zuständigkeit des Gesellschaftsgerichts in Verfahren des vorläufigen Rechtsschutzes auf den Präsidenten des Gesellschaftsgerichts übertragen. Aus den parlamentarischen Dokumenten geht hervor, dass die Gesetzesänderung notwendig war, um den heutigen Bedürfnissen der Wirtschaft gerecht zu werden, auch weil das Verfahren vor dem ordentlichen Gericht in Kammern aufgrund der Entwicklung der Rechtsprechung der Präsidenten in Verfahren des vorläufigen Rechtsschutzes überholt war.[6] Nach Ansicht von H. BRAECKMANS und R. HOUBEN ist diese Entwicklung gerechtfertigt: “Sie bietet dem Aktionär ein nützliches Instrument, um im Falle eines sich zuspitzenden Konflikts zwischen den Aktionären schneller das Eingreifen des Präsidenten in einem Eilverfahren zu beantragen.”[7]

Ob der Bericht des Sachverständigen veröffentlicht wird, hängt vom Vorsitzenden ab, der auch beschließen kann, dass der Bericht nach den von ihm festgelegten Regeln auf Kosten des Unternehmens veröffentlicht werden muss.

Diese Bestimmung wirft sofort die Frage auf, ob das Sachverständigengutachten noch in der Sache beansprucht werden kann. Eine wörtliche Auslegung der Artikel würde das Gegenteil vermuten lassen, da der Verweis auf ein Schnellverfahren offenbar restriktiv formuliert ist. Joeri Vananroye, Professor an der KU Leuven (Institut für Handels- und Insolvenzrecht), erklärt in seinem Blog[8], dass ein gesellschaftsrechtliches Gutachten in einer solchen Lesung dem Verfahren im Schnellverfahren folgen muss. Daher ist es notwendig, eine gewisse Dringlichkeit zu demonstrieren.

“Dies scheint jedoch nicht die Absicht des Gesetzgebers gewesen zu sein. Aus der Begründung (S. 166)[9] geht hervor, dass dem Kläger die Möglichkeit eines Eilverfahrens geboten werden sollte, ohne ein Verfahren in der Sache auszuschließen. Mit anderen Worten, ohne Dringlichkeit als zusätzliche Bedingung. Angesichts dessen wäre es besser gewesen, wenn der Gesetzgeber festgelegt hätte, dass die Klage wie im Verfahren der einstweiligen Anordnung erhoben werden kann. Auf diese Weise haben Sie die Verfahrensregeln eines Schnellverfahrens, ohne das Erfordernis der Dringlichkeit”.[10]

Nach der Rechtsprechung des Handelsgerichts Gent ist die Klage im Schnellverfahren (in dringenden Fällen) eine fakultative Möglichkeit neben der Klage vor dem Handelsgericht in der Hauptsache.[11]

Entscheidung

Aus den parlamentarischen Vorarbeiten geht hervor, dass der Gesetzgeber das Verfahren nicht erschweren, sondern vielmehr erleichtern und an die Bedürfnisse der Wirtschaft anpassen wollte. Der Gesetzgeber hat nun ausdrücklich in das Gesetz aufgenommen, dass der Richter im Eilverfahren befugt ist, einen Gesellschaftsrechtsexperten zu bestellen.

Für die Bestellung eines solchen Sachverständigen muss ein Kläger nachweisen, “dass die Interessen des Unternehmens ernsthaft bedroht oder gefährdet sind”. Dieses Erfordernis kommt dem Schwellenwert, der für jede Klage auf einstweiligen Rechtsschutz gilt, sehr nahe.  Es wäre ziemlich sinnlos, wenn der Gesetzgeber eine weitere oder höhere Schwelle (d.h. den gesonderten Nachweis der Dringlichkeit) einführen würde, wenn die Absicht gerade darin bestünde, das Verfahren leichter zugänglich zu machen.  Dies gilt umso mehr, als: “Eine gesellschaftsrechtliche Begutachtung wird häufig nicht zur Abwehr einer künftigen ernsten Gefahr angeordnet, sondern als Ermittlungsmaßnahme für vermeintliches historisches Unrecht.”[12] Dennoch wollte der Gesetzgeber diese Art von Untersuchung erleichtern.[13]

Wenn Sie nach der Lektüre dieses Artikels noch Fragen haben, zögern Sie bitte nicht, uns unter [email protected] oder 03 216 70 70 zu kontaktieren. Wir können Sie jederzeit bei der Einleitung eines solchen Verfahrens unterstützen.

[1] Eine Drohung reicht aus, und der Beginn der Beweisführung ist in dieser Hinsicht ausreichend. Siehe Rechtsprechung: Brüssel 12. November 2007, TRV 2012, 753, Anm. ROELANTS; Antwerpen 22. März 2018, TRV-RPS 2018, 876, Anm. FEIJEN; TRV-RPS 2018, 876, Anm. GOLLIER; Kh. Dendermonde 20. Februar 2014, RABG 2017, 644, Anmerkung MERTENS und LECOMTE; siehe auch D. VAN GERVEN, Handboek vennootschappen. Algemeen deel, Brüssel, Larcier, 2020, 951, Nr. 492.

[2] https://www.jubel.be/help-het-rommelt-in-mijn-vennootschap/

[3] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 757.

[4] “Das Gericht kann auf Antrag eines oder mehrerer Gesellschafter, die mindestens 1 % der Gesamtstimmenzahl oder Anteile am Kapital im Wert von mindestens (1 250 000 Euro) halten, einen oder mehrere Sachverständige mit der Prüfung der Bücher und der Rechnungslegung der Gesellschaft sowie der Geschäfte ihrer Organe beauftragen, wenn Anhaltspunkte dafür vorliegen, dass die Interessen der Gesellschaft ernsthaft gefährdet sind oder gefährdet werden können.”

[5] Bei anderen Gesellschaftsformen kann der (Vorsitzende des) Gesellschaftsgerichts aufgrund seiner allgemeinen Befugnisse (Art. 574, 9° und Art. 584, dritter Absatz des Gerichtsgesetzbuchs) weiterhin ein Sachverständigengutachten anordnen; H. BRAECKMANS und R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, S. 757.

[6] Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 165-166 en 250.

[7] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, “Handboek Vennootschapsrecht”, Intersentia, 2020, p. 758.

[8]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[9] “Außerdem wird die Klage vor dem Präsidenten des Gesellschaftsgerichts möglich, der in einem Schnellverfahren tagt. Man war allgemein der Meinung, dass das Verfahren vor dem ordentlichen Gericht, das in den Artikeln 168 und 169 des Companies Act vorgeschrieben war, nicht mehr den heutigen Bedürfnissen der Geschäftswelt entspricht und zudem durch die Entwicklung der Rechtsprechung der Vorsitzenden in Eilverfahren überholt wurde.”

[10]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[11] Ondrb. Gent (afd. Oudenaarde) nr. A/19/01010, 24 maart 2020

[12]https://corporatefinancelab.org/2019/09/25/worden-niet-urgente-vragen-om-een-vennootschapsrechtelijk-deskundigenonderzoek-dringend/

[13] Siehe Entscheidung des Handelsgerichts Antwerpen, Abteilung Antwerpen, vom 30. Oktober 2020, S. 22.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!