Vruchtgebruik in de vennootschap
02 januari 2022

Met de Wet van 4 februari 2020 (hierna: de Wet), die het derde boek van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) invoert, werd het Belgische goederenrecht grondig hervormd. Zij trad in werking op 1 september 2021 en was direct onderwerp van hevige discussies toen onder meer duidelijk werd dat een persoon in bepaalde omstandigheden het recht had om het erf van zijn buurman te betreden. Maar ook in de professionele context zal het nieuwe goederenrecht belangrijke consequenties hebben. In deze bijdrage zullen we ons licht laten schijnen op een van de meest voorkomende beperkte zakelijke rechten in de vennootschapsrechtelijke context: het vruchtgebruik. De Wet voert dan ook belangrijke veranderingen door inzake het vruchtgebruik als tegemoetkoming voor de tekortkomingen die in de praktijk speelden onder het oude recht.[1]

De relevantie van het recht van vruchtgebruik in de vennootschapsrechtelijke context kan niet onderschat worden. Zo haalt B. VERHEYE in zijn bijdrage het treffende voorbeeld aan van een gesplitste aankoop waarbij een bedrijfsleider enerzijds de blote eigendom van een onroerend goed verwerft en anderzijds de rechtspersoon het vruchtgebruik ervan verkrijgt. Of een vruchtgebruik op aandelen in een familiaal vermogensrechtelijke context.[2]

Het recht van vruchtgebruik wordt in het nieuwe artikel 3:138, eerste lid BW omschreven als volgt: “Vruchtgebruik verleent aan zijn titularis het tijdelijk recht op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, zoals een voorzichtig en redelijk persoon, in overeenstemming met de bestemming van dat goed en onder de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven.” Met andere woorden een zakelijk gebruiksrecht van tijdelijke aard dat een zakenrechtelijke verhouding doet ontstaan tussen een blote eigenaar en een vruchtgebruiker die op het einde verplicht is het goed terug te geven.[3]

Artikel 578 oud BW dat voordien de definitie van vruchtgebruik omvatte, werd sinds lang bekritiseerd, aangezien zij vaak het voorwerp uitmaakte van rechtsonzekerheid.[4] Nu bepaalt de nieuwe definitie uitdrukkelijk dat:

  • er beperkingen bestaan op de gebruiks- en genotsbevoegdheid van de vruchtgebruiker;
  • er een onderscheid gemaakt wordt tussen de begrippen gebruik en genot;
  • de teruggave in natura niet in alle gevallen van vruchtgebruik noodzakelijk is, en
  • vruchtgebruik tijdelijk is.[5]

De belangrijkste nieuwigheden uit de Wet worden hieronder schematisch weergegeven:[6]

Oud BW Nieuw BW
Duurtijd  
  • Duurtijd vruchtgebruik rechtspersoon max 30 jaar (artikel 619 oud BW)
 
  • Duurtijd vruchtgebruik rechtspersoon max 99 jaar (artikel 3.141, lid 2, 1° BW)
 
  • Principe van aanwas wordt het wettelijk uitgangspunt. (Artikel 3.141, lid 4 BW)
 
Einde van de rechtspersoon  
  • Hierover bestonden onder het oude recht enkele onduidelijkheden over
 
  • Een fusie, splitsing en daarmee gelijkgestelde vennootschapsrechtelijke verrichtingen betekenen geen einde voor een vruchtgebruik in hoofde van een vennootschap (Artikel 3.141, lid 3 BW)
 
  • Neemt wel een einde bij de ontbinding van de rechtspersoon of bij de faillietverklaring.
 
Recht op gebruik en genot  
  • De vruchtgebruiker heeft het recht op genot en gebruik als een goede huisvader
 
  • De vruchtgebruiker heeft het recht op genot en gebruik als een goede huisvader
 
  • De vruchtgebruiker kan gebruiksrechten toestaan ten gunste van derden wat betreft daden van beheer. (Artikel 3.145 BW)
 
Recht op genot: vruchten v. opbrengsten  
  • Artikel 582-584 oud BW stipuleert het klassieke onderscheid tussen vruchten en opbrengsten.
 
  • Het onderscheid uit het artikel 582-584 oud BW blijft gehandhaafd, maar
 
  • de verschillende soorten vruchten (natuurlijke, burgerlijke en nijverheidsvruchten) worden voortaan onder één categorie gebracht (artikel 3:42 BW).
 
Gerechtigden  
  • De vruchten komen toe aan de vruchtgebruiker
 
  • De opbrengsten komen toe aan de blote eigenaar (artikel 582 oud BW).
 
 
  • Deze verdeling blijft
 
  • Maar voortaan is het zo dat de vruchtgebruiker enkel gerechtigd is op de vruchten, indien deze vruchten afgescheiden of opeisbaar worden in de loop van het vruchtgebruik (artikel 3.146, lid 1 BW).
 
Recht om gebouwen op te richten  
  • De vruchtgebruiker kan geen aanspraak maken op eventuele door hem verwezenlijkte meerwaarden (met inbegrip van eventuele door hem opgerichte gebouwen). (Artikel 599, tweede lid BW)
 
  • Al werd deze onbillijkheid in de rechtspraak reeds ingeperkt door een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe te staan
 
 
  • De vruchtgebruiker heeft sowieso recht op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor de door hem opgerichte bouwwerken, indien hij deze heeft opgericht met toestemming van de blote eigenaar, zonder daartoe verplicht te zijn en binnen de grenzen van zijn eigen recht. (Artikel 3.160 BW)
Beschikkingsbevoegdheid door vruchtgebruiker buiten grenzen van het eigen recht  
  • Onder het oude recht bestonden hierover in de rechtsleer twee stromingen. 1. Functioneel: een vruchtgebruiker kan beschikken over het goed waarop het recht van vruchtgebruik rust, voor zover dit in overeenstemming is met de bestemming van dat goed.[7] 2. Andere auteurs argumenteerde dat dit slechts het geval was voor vruchtgebruik op bijzondere goederen (algemeenheden of schuldvorderingen).[8]
 
  • Artikel 3.148 BW draagt de functionele benadering uit. Zij bepaalt dat de vruchtgebruiker buiten zijn recht kan beschikken over het goed waarop het vruchtgebruik rust
-       (1) indien een bijzondere wetsbepaling dat toelaat, -       (2) indien dit in overeenstemming is met de bestemming van dat goed én kadert binnen zijn verplichting tot een voorzichtig en redelijk beheer, of -       (3) indien het vruchtgebruik rust op verbruikbare goederen.[9]
Herstellingen en onderhoud in een vennootschapsrechtelijke context  
  • Onder het oude recht bestond reeds zeer veel discussie over de herstellingen aan en onderhoud van het onroerend goed waarop het vruchtgebruik gevestigd is met het primaire onderscheid tussen de grove herstellingen en de onderhoudsherstellingen
 
  • Zo bepaalt artikel 605 oud BW dat de grove herstellingen aan het goed waarop het vruchtgebruik rust, dienen te worden gedragen door de blote eigenaar, terwijl de vruchtgebruiker alleen dient in te staan voor de herstellingen tot onderhoud.
 
  • Met de nieuwe artikelen 3.153-3.155 BW voert men open categorieën in van grove herstellingen en maakt men een einde aan de limitatieve opsomming die bestond onder het oude artikel 606 BW.
 
  • Onderhoudsherstellingen blijven de residuaire categorie en de vruchtgebruiker blijft gehouden om deze te dragen.
 
  • Één van de belangrijkste nieuwigheden is hoe artikel 3.154, §3 BW in de mogelijkheid voorziet dat de blote eigenaar een bijdrage vordert van de vruchtgebruiker in de kosten van deze grove herstellingen. Dit betekent dus dat de vruchtgebruiker, indien de blote eigenaar dit eist, nu kan verplicht worden om ook een deel van de grove herstellingskosten te dragen, gelet op de (rest)waarde van zijn recht van vruchtgebruik.
 
  • Een andere nieuwigheid is dat de vruchtgebruiker en de blote eigenaar elkaar via een vordering in rechte kunnen verplichten de nodige herstellingen uit te voeren of de kosten daarvan te dragen. Iets wat onder het oude recht soms werd betwist.
 
Vruchtgebruik op aandelen  
  • Onder het oude recht was dit niet omvattend geregeld, wat vaak aanleiding gaf tot rechtsonzekerheid.
 
  • In het nieuwe goederenrecht wordt het vruchtgebruik op financiële instrumenten, met inbegrip van aandelen expliciet geregeld (artikel 3.163 BW).
 
  • Zo wordt bepaald dat het aan de vruchtgebruiker toekomt om de eventuele stemrechten uit te oefenen en dat de gewone dividenden als vruchten toekomen aan de vruchtgebruiker.
 
Omzetting  
  • Onder het oude recht waren de wettelijke omzettingsmogelijkheden van het vruchtgebruik beperkt: enkel in de bijzondere hypothese van het erfrecht was in deze mogelijkheid voorzien (art. 745quater BW)
 
  • Dit leidde soms tot pijnlijke situaties omdat een vruchtgebruiker of blote eigenaar op die manier gevangen zat zonder enige ontsnappingsmogelijkheid.
 
  • In het nieuwe goederenrecht wordt uitgegaan van een samenwerkingsverhouding tussen vruchtgebruiker en blote eigenaar, eerder dan een verhouding met radicaal tegenovergestelde belangen. Voortaan biedt artikel 3.161 BW een omzettingsmogelijkheid voor elk wettelijk vruchtgebruik.

Besluit

Het moge duidelijk zijn dat het nieuwe goederenrecht het vruchtgebruik in de vennootschapsrechtelijke context grondig heeft hervormd. Net zoals het nieuwe WVV de bedoeling had het vennootschapsrecht te moderniseren en te flexibiliseren, tracht boek 3 van het nieuwe BW het vruchtgebruik af te stemmen op de noden die zijn gegroeid uit de praktijk. Zo biedt de nieuwe wet meer rechtszekerheid. De bepalingen uit het oude BW waren immers geënt op de samenleving van 1804 en waren manifest voorbijgestreefd. Zo merkt V. SAGAERT op dat “het oud BW slechts vijf artikelen besteedt aan vruchtgebruik op schaarbossen, hoogstammige en fruitbomen (art. 589-594 oud BW), maar het geen aandacht heeft voor vruchtgebruik op intellectuele rechten, op een handelszaak of op een schuldvordering. Deze moderne varianten komen in het nieuwe BW wel uitvoerig aan bod.”[10]

De bepalingen van het nieuwe goederenrecht zullen wel maar van toepassing zijn op de zakelijke rechten die gevestigd zijn vanaf de inwerkingtreding op 1 september 2021. Partijen kunnen echter overeenkomen om de nieuwe bepalingen reeds toe te passen op de toekomstige gevolgen van een reeds gevestigd vruchtgebruik.[11]

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt over het vruchtgebruik, aarzel dan niet om ons te contacteren. Voor advies of bijstand inzake uw overeenkomsten, kan u steeds terecht bij mr. Joost Peeters via [email protected] of 03 216 70 70.

[1] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.

[2] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.

[3] Zie over de nieuwe omschrijving ook: C. DE WULF, “Inleiding tot het nieuwe goederenrecht”, T.Not. 2020, 742-743; D. GRUYAERT en S. DEMEYERE, “Het nieuwe goederenrecht (deel II)”, RW 2020-2021, 886; V.SAGAERT, “De hervorming van het goederenecht”, TPR 2020, nr. 237; A. WYLLLEMAN, “Vruchtgebruik”, in V.SAGAERT et al (eds.), Het nieuwe goederenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2021, nr.8.

[4] H. DE PAGE, Traité, VI, nr. 187; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht, IIA, nr. 840; I.DURANT, Droit des biens, nr. 352.

[5] V. SAGAERT., “Beginselen van Belgisch privaatrecht – Goederenrecht”, Wolters Kluwer, Mechelen, 2021, p. 797.

[6] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.

[7] Zie in deze zin o.a.: A. VERBEKE, “Creatief met vruchtgebruik”, T.Not. 1999, nr. 54 e.v.; A. VERBEKE en K. VANHOVE, “Actualia vruchtgebruik, erfpacht, opstal en erfdienstbaarheden”, in Themis Zakenrecht 2002-03, Brugge, die Keure, 2003, 78; A.L.VERBEKE en B. VERDICKT, “Hoofdstuk 6 vruchtgebruik”, in H.CASMAN et al. (eds.), Handboek Estate Planning II: Erfrecht en Giften, Mortsel, Intersentia, 2021, nr. 1219 e.v.

[8] Zie in deze zin o.a.: V. SAGAERT, Goederenrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, nr.509. Zie ook: N.BERNARD, Précis de droit des biens, Limal, Anthemis, 2017, nr. 753; H. DE PAGE, Traité du droit civil, VI, Brussel, Bruylant, 1957, nr.459. Zie betreffende het vruchtgebruik op een effectenportefeuille in het algemeen bijvoorbeeld: A.L.VERBEKE en B. VERDICKT, “Hoofdstuk 6 vruchtgebruik”, in H.CASMAN et al. (eds.), Handboek Estate Planning II: Erfrecht en Giften, Mortsel, Intersentia, 2021, nr. 1237 e.v.

[9] A.WYLLEMAN, “Vruchtgebruik”, in V.SAGAERT et al. (eds.), Het nieuwe goederenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2021, nr 20, 32-34.

[10] V. SAGAERT., “Beginselen van Belgisch privaatrecht – Goederenrecht”, Wolters Kluwer, Mechelen, 2021, p. 21.

[11] https://www.moore.be/nl/nieuws/de-fiscale-impact-van-het-nieuwe-goederenrecht